Psalms 25:11

Gebed om vergeving

Telkens weer wordt David aan zonden herinnerd. Dat maakt hem niet wanhopig, maar verlangend om meer van Gods genade te leren kennen. Hoe groter het besef van zonde is, hoe groter is ook het besef van de grootheid van Gods genade. En, wie veel vergeven is, heeft veel lief (Lk 7:47).

Het brengt David als een smekeling in Gods tegenwoordigheid. Terwijl in de Ps 25:8-15 een getuigenis wordt gegeven over de HEERE – derde persoon enkelvoud – wordt de psalmist hier persoonlijk en spreekt tot de HEERE – tweede persoon enkelvoud.

In Gods tegenwoordigheid bidt hij om vergeving. Dat heeft hij in andere woorden ook in Ps 25:7 gedaan. Dat gebed sluit hij af met het verzoek om vergeving “omwille van Uw goedheid”. Hij begint zijn gebed hier met een meer omvattende versie van die woorden. Hij vraagt nu of de HEERE hem wil vergeven “omwille van Uw Naam”.

Bij goedheid denken we nog aan een eigenschap van God, bij Zijn Naam denken we aan de heerlijkheid van Zijn Persoon. Zijn Naam wordt onteerd als het met Zijn volk slecht gaat. David weet dat hij op grond daarvan geen aanspraak kan maken op vergeving, maar hij noemt de heiligheid van de Naam van de HEERE als reden om vergeving te vragen.

De Naam van de HEERE omvat meer dan alleen Zijn goedheid. De Naam staat voor alles wat Hij is. David spreekt de HEERE met het oog op de vergeving van zijn ongerechtigheid zo aan omdat zijn ongerechtigheid “groot” is. Dat betekent dat niemand anders dan God die kan wegnemen. En zo is het ook, want de ongerechtigheid mag groot zijn, de vergeving van God is groter (Ps 103:3; 10-12; Mi 7:18-19).

Copyright information for DutKingComments