Psalms 27:13-14

Wacht op de HEERE

Davids geloofsvertrouwen is op de proef gesteld (Ps 27:7-12), het is gelouterd en het blijkt dat het goud is. Ps 27:13 sluit daarop aan met een hernieuwde geloofsbelijdenis. Hij kan zich niet voorstellen wat er van hem geworden zou zijn als hij zijn vertrouwen niet op de goedheid van de HEERE zou hebben gesteld.

Hij weet dat alleen “de goedheid van de HEERE” hem “in het land van de levenden” heeft bewaard (Ps 27:13; vgl. Ps 52:7; Js 38:11). Als hij dat niet had geloofd, dan, ja, wat dan? Hij voltooit zijn zin niet. De woorden tussen haken geven aan dat deze woorden niet in de grondtekst voorkomen. Het kan wel de bedoeling zijn te zeggen dat hij anders ‘was vergaan’, maar deze invulling neemt iets weg van de kracht van het geloof in de goedheid van de HEERE waarop alle nadruk ligt. Het is alleen aan zijn geloof te danken dat hij nog leeft. Het bewijst dat geloofsvertrouwen nooit beschaamd wordt.

In profetisch opzicht beluisteren we hier het vertrouwen van het overblijfsel in de eindtijd. Tijdens de oordelen die over het land komen, blijft hun vertrouwen ongeschokt. Het lijkt dat zij zich in het land van de dood bevinden, maar het is het land van de levenden. Er is vertrouwen en daardoor geduld.

Daarom kan de gelovige in alle tijden wachten op God in de zekerheid dat Hij zijn hart zal versterken (Ps 27:14). Nu de psalmist heeft ondervonden dat zijn geloofsvertrouwen niet is beschaamd, kan hij anderen aansporen om hetzelfde te doen als hij.

Het lijkt erop dat David dit tegen zichzelf zegt, zichzelf hiermee aanspoort. De aansporing om op God te wachten wordt in dit ene vers twee keer gedaan waardoor de aansporing bijzonder dringend is. Het is een opwekking om een krachtig vertrouwen op God te hebben, om sterk in Hem te zijn. Dan zal Hij als antwoord daarop zijn hart versterken, het de rust en zekerheid geven dat Hij zal helpen.

Copyright information for DutKingComments