‏ Psalms 27:4

Gods woonplaats

Vrees (Ps 27:3) kan verlammend werken. We zien dat bij Petrus in de storm (Mt 14:30). Het antwoord daarop is “één ding” (Ps 27:4) en dat is: met een voornemen van het hart bij de Heer te blijven (Hd 11:23). Hoewel het gevaar groot is, zoals blijkt uit de tweede helft van de psalm, begint de psalmist niet zoals in sommige andere psalmen, met een roep om hulp, maar met een lofzang van vertrouwen (vgl. 2Kr 20:21-22; Hd 16:22-25).

David heeft de HEERE als zijn licht en behoudenis leren kennen door zijn bevrijding van zijn kwaaddoeners (Ps 27:1-3). Dat brengt hem er niet toe nu lekker van zijn rust te genieten, maar het bewerkt in hem een verlangen en een activiteit. Hij verlangt er sterk naar bij de HEERE te wonen en Zijn lieflijkheid te aanschouwen en te onderzoeken in Zijn tempel. “Aanschouwen” wil zeggen dat hij naar God Zelf verlangt; “onderzoeken” wil zeggen dat hij naar de kennis van Gods wil verlangt. Zijn verblijf in de tempel is ook zijn grootste veiligheid voor de vijanden die zijn ondergang zoeken.

Dit is het enige, “één ding”, dat hij begeert, en dat voor “al de dagen van mijn leven” (vgl. Ps 23:6). Dit is de ‘exclusiviteit’ van het geloof. Het sluit al het andere uit. Al het andere wordt als schade en vuilnis gezien (vgl. Fp 3:8) Alleen dit ‘ene ding’ is belangrijk.

Veel gelovigen zijn niet tevreden met ‘één ding’. Ze vinden dat te bekrompen. Je moet ruimer kijken, er is immers meer te genieten. Maar wat valt er te genieten buiten de lieflijkheid van God, buiten Zijn grootheid en al Zijn genadige eigenschappen die we steeds meer ervaren naarmate we met Hem leven? Welke gelovige wil daar niet steeds meer van weten?

Zodra we echter iets naast Christus erbij nemen om onze aandacht aan te geven, zijn we niet meer met ‘één ding’ tevreden. ‘Eén ding’ sluit al het andere uit. De keus daarvoor is niet moeilijk als we bedenken dat dit ‘ene ding’ ook volmaakte voldoening aan het leven geeft. Alles wat we erbíj nemen, maakt die voldoening kleiner.

Er zijn meer geschiedenissen die ons het belang van “één ding” laten zien. De Heer Jezus zegt over Maria dat zij door aan Zijn voeten te zitten “één ding” heeft gedaan dat nodig is en dat zij daarmee het goede deel heeft gekozen (Lk 10:39; 42). De blindgeborene weet, wanneer hij ziende is geworden, “één ding” (Jh 9:25); de rijke jongeling mist “één ding” (Lk 18:22; Mk 10:21); er is slechts “één ding” dat Paulus doet (Fp 3:14).

Het heiligdom is een schuilplaats waarin God de gelovige doet schuilen en hem beschermt “op de dag van het onheil” (Ps 27:5). Het woord “want” verklaart waarom hij niet om het oordeel over zijn vijanden vraagt. Hij zou dat kunnen doen, maar nieuwe vijanden zullen zich aandienen. Veel liever is hij in de schuilplaats van God die veiligheid biedt tegen alle huidige en toekomstige vijanden.

David noemt het heiligdom “Zijn hut”. Het is een eenvoudige hut van vier palen met een dak van bladeren, waarin iemand die op het land werkt, bescherming kan zoeken tegen de hitte van de zon (Js 4:6). Het is ook een plaats waar God hem verbergt “in het verborgene van Zijn tent”. Dat is het privégedeelte van de tent. Het wijst erop dat de plaats van veiligheid ook een plaats van persoonlijke intimiteit met God is, waar geen ander bij aanwezig is. Ten slotte zegt David dat God hem “hoog op een rots” plaatst. Geen enkele vijand kan die plaats bereiken of doen wankelen.

Dit aspect vinden we ook terug bij het gelovig overblijfsel van Israël in de eindtijd. Zij zullen bij Christus verberging tegen het kwaad vinden. Hij zal hen daarvoor naar een veilige plaats brengen en daar voor hen zorgen en voorzien van wat ze nodig hebben (vgl. Op 12:13-14).

Door de veiligheid en geborgenheid kan David zijn hoofd opheffen boven zijn vijanden die hem omringen (Ps 27:6). ‘Zijn hoofd opheffen’ is beeldspraak voor ‘overwinning behalen’ (vgl. Ps 3:4; Ps 110:7). De vijanden mogen hem wel omringen, maar hij is bij zijn God en daardoor boven hen. Ze kunnen hem niets doen, ze kunnen niet bij hem komen, hoe ze ook briesen en tekeergaan.

Vervolgens kijkt David niet meer naar hen, maar naar God. Het vertrouwen in de volle bevrijding brengt hij tot uiting door te zeggen dat hij offers van lof en dank in Gods tent, de tabernakel, zal brengen. Hij zal dat doen “onder geschal van trompetten”. De plaats van verberging wordt een plaats van luide, openlijke lofzang. Vanuit de volheid van zijn hart zingt hij, ja, zingt hij psalmen voor de HEERE.

Copyright information for DutKingComments