Psalms 29:9

De machtige stem van God

De psalm wordt gekenmerkt door een herhaling van woorden, waardoor de indruk van repeterende donderslagen wordt gewekt. Zeven keer wordt in deze verzen over “de stem van de HEERE” gesproken. Hieraan ontleent deze psalm de bijnaam: de psalm van de zeven donderslagen.

Met uitzondering van de zevende keer klinkt “de stem van de HEERE” steeds in verbinding met oordeel. De zevende keer spreekt de stem van God om nieuw leven voort te brengen. Dat Zijn stem zeven keer machtig klinkt, kan niet anders dan diep ontzag voor die Majesteit bewerken. Zijn werken zijn machtig en machtig is ook Zijn besturing van de geschiedenis. In deze verzen worden Zijn heerlijkheid en eer over de hele schepping beschreven: over de lucht, de zee, het land en de woestijn.

De eerste keer horen we de stem van de HEERE “over de wateren” klinken (Ps 29:3). Wateren zijn vaak een beeld van de volken die in opstand tegen God leven (vgl. Js 57:20). “De God der ere dondert” schrikaanjagend over hen. God is “op de grote wateren”, Hij heerst over hen, ze zijn in Zijn macht. Daarom kan Hij Zijn volk bewaren als ze door het water moeten gaan (Js 43:2; Ex 14:21-22).

De stem van God is vol kracht en glorie (Ps 29:4). Als God spreekt, is dat altijd met kracht. Hij openbaart Zich in Zijn spreken, er wordt dan iets zichtbaar van Hem. We zien dat in de schepping (Gn 1:3; 6; 9; 11; 14; 20; 24). Alles komt tot stand door Zijn machtige spreken; en wat Hij heeft geschapen, houdt Hij ook in stand door het woord van Zijn kracht (Hb 1:3). In de schepping zien we “Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid” (Rm 1:20). Daarin spreekt Hij (Ps 19:2) en openbaart Hij Zich. En als Hij Zich openbaart, verheerlijkt Hij Zich.

Gods macht en majesteit komen in een storm tot uiting, ze worden daarin tastbaar. Een storm is een spreken van God. Daardoor worden ceders gebroken, ja, “de ceders van de Libanon” (Ps 29:5). Ceders zijn hier een beeld van de hoogmoedige mens, die door de HEERE vernederd zal worden (Js 2:11-13; 17). Niet alleen de hoogmoedige mens wordt vernederd, maar hele volken, die worden vergeleken met bergen als “de Libanon” en “de Sirjon” (Ps 29:6), dat is de berg Hermon (Dt 3:8-9). Sirjon is de Fenicische naam voor de berg Hermon. De Fenicische naam onderstreept dat in deze psalm een tegenstelling wordt benadrukt met de Fenicische afgod Baäl.

Deze machtige bergen in het noorden van Israël gaan door Zijn stem huppelen “als een kalf” en “als een jonge, wilde os”. Hij handelt ermee alsof het speelse, jonge dieren zijn. Bergen zijn voor ons, mensen, onwankelbaar, maar door de stem van God gaan zelfs deze onwankelbare bergen huppelen als een kalf en een jonge, wilde os.

Anders dan de omringende verzen die uit twee parallelle zinnen bestaan, bestaat Ps 29:7 slechts uit één krachtig vers dat we dan ook kunnen beschouwen als middelpunt en kern van deze psalm. De aardbeving die door het spreken van God in het vorige vers is ontstaan, gaat gepaard met de vurige vlammen die God als het ware uit de wolken hakt. Het lijkt op Zijn glinsterend zwaard waarmee Hij wraak brengt over Zijn tegenstanders (Dt 32:41; vgl. Op 19:15). Tegenover die grootheid verschrompelt de mens (Jr 10:13-14).

Van de Libanon en de Sirjon in het noorden raast de storm door naar de woestijn Kades in het zuiden (Ps 29:8). Het hele land wordt door Gods oordelen geteisterd als vergelding voor het vergieten van het bloed van onschuldige mensen.

Door Zijn stem brengt God nieuw leven tevoorschijn (Ps 29:9). Dit vers verwijst terug naar het begin van Psalm 22, “de hinde van de dageraad” (Ps 22:1). Die hinde wordt hier tot hinden die jongen werpen. Door de verbinding met Psalm 22 kunnen we zeggen dat God nieuw leven geeft op grond van de dood van de Gezalfde. De hinde is een beeld van het gelovig overblijfsel (vgl. Ps 42:2). Zij gaan door de grote verdrukking heen, waarin ze zo vaak aan het leven hebben gewanhoopt, en komen daarna als het ware tot nieuw leven.

De wouden worden door de storm ontschorst. De bomen staan er na de storm kaal bij. Al hun glorie is verdwenen. De bomen zijn hier een beeld van de grootsheid van de mens (Dn 4:20-22). In dit beeld zien we dat de mens na de oordelen van God volledig ontdaan is van al zijn heerlijkheid en naakt voor God staat. God verheerlijkt Zich door het oordeel.

Na de reiniging van het land wordt het heiligdom gereinigd. De tempel zal worden herbouwd door de antichrist die zich daar als God zal laten aanbidden. Daarop grijpt God in, want wie in Zijn tempel komt, moet Hem de eer geven. Overal, in de hele schepping, is de eer van God zichtbaar. Niemand zal meer iets of iemand anders aanbidden. Iedereen zal tegen Hem zeggen wat ze zien: Eer!

Copyright information for DutKingComments