Psalms 30:2

Inleiding

De psalm is een danklied na verlossing uit grote nood, mogelijk een ziekte, vergelijkbaar met de ziekte van Hizkia (Js 38:1-6). Het is een beeld van het innerlijke herstel van het volk in de toekomst, gevolgd door lofprijzing.

Opschrift

Nu de HEERE het gebed van het overblijfsel (Psalm 28) heeft verhoord en verschenen is (Psalm 29), worden de vijanden verslagen (Psalm 30) en kan David zijn huis inwijden ofwel zijn paleis intrekken. Tegelijkertijd wordt de inwijding uitgebeeld als de genezing van een ziekte.

Nederlandse verzen (2-6)

Danklied

David roemt de HEERE omdat Hij hem heeft “opgetrokken” uit een ziekte die hem dicht bij het graf heeft gebracht (Ps 30:2; vgl. Ps 30:4). ‘Opgetrokken’ wordt ook gebruikt voor ‘opgetrokken uit het water’ (vgl. Jr 38:7-13) en daardoor gered van de verdrinkingsdood. Zijn vijanden hoopten en verheugden zich erop dat hij aan zijn ziekte zou sterven. Door zijn genezing heeft de HEERE hun de gelegenheid ontnomen daar blij over te zijn.

Hij heeft tot de HEERE, zijn God geroepen in grote nood en zijn genezing is het antwoord op zijn gebed (Ps 30:3). De verheven God is neergedaald en heeft zijn “ziel uit het graf opgehaald” (Ps 30:4). God heeft hem in het leven behouden en daardoor onderscheiden van hen in de kuil, dat is in het graf, neerdalen. Hij prijst God voor de tegenstelling dat hij is ‘opgehaald’ en niet is ‘neergedaald’.

David dankt niet alleen zelf God, maar roept al Gods “gunstelingen” ertoe op dat samen met hem te doen (Ps 30:5). De solozang moet een koorzang worden. En wat is hier het onderwerp van de lof? Gods heiligheid, dat is hier de heiligheid van Zijn Naam in verband met Zijn getrouwheid aan het verbond. ‘Gunstelingen’ zijn ‘gunstgenoten’, zij die trouw zijn aan het verbond – Hebreeuws chasidim, een term die tegenwoordig ook gebruikt wordt voor orthodoxe Joden.

David roept op om God “ter gedachtenis aan Zijn heiligheid” te loven. Omdat God heilig is, wil Hij dat de Zijnen ook heilig zijn. Als dat ontbreekt, brengt Hij tucht in hun leven, waardoor ze het verkeerde wegdoen en Hij weer gemeenschap met hen kan hebben en zij weer gelukkig zijn (Hb 12:9-11; 1Pt 1:14-19).

De toorn van God duurt “een ogenblik” (Ps 30:6; vgl. Js 54:7-8). Daarna, als de toorn Zijn doel heeft bereikt, is er “een leven [lang]” het beleven van “Zijn goedgunstigheid”. In de nacht van de beproeving is er “het geween” over zonden. Maar na de nacht van geween komt er in de morgen “gejuich” over de bevrijding.

Bij de scheppingsdagen zien we dezelfde volgorde: “Toen was het avond geweest en het was morgen geweest”, en dan komt de volgende dag. Elke nieuwe morgen wordt geboren uit de nacht. Het is als de aanhef van Psalm 22, de psalm van het lijden van Christus, die in het opschrift “de hinde van de dageraad” heeft (Ps 22:1). Daarmee wordt aangegeven dat na het lijden de dageraad aanbreekt die een nieuwe dag zonder einde aankondigt.

De Heer Jezus heeft ‘s nachts in Gethsémané geweend, want er kwam een nacht van lijden over Hem. Maar heeft Hij daarna niet gejuicht in de opstanding? Hij is in het midden van Zijn discipelen gekomen en heeft Zich met hen verheugd. De vreugde die toen is begonnen, zal nooit eindigen.

Copyright information for DutKingComments