Psalms 30:6

Nederlandse verzen (7-11)

Roep tot de HEERE

In dit gedeelte horen we het verhaal van de nood en de uitredding. Het begint met een nadrukkelijk “ík” (Ps 30:7). David vertelt over een periode in zijn leven die hij beschrijft als “mijn zorgeloze rust”. Tijdens die periode zei of dacht hij dat hij “voor eeuwig niet wankelen” zou. Er is bij hem geen gedachte aan de mogelijkheid van een verandering in die omstandigheden. Is dit naïviteit die Gods tucht noodzakelijk maakte, waardoor hij de dood nabij is gekomen? Lijkt hij hier op Nebukadnezar die ook eens zo’n periode van hoogmoed heeft gekend en door God voor zijn hoogmoed is gestraft (Dn 4:4-5; 29-31)?

Het is niet eenvoudig die vraag te beantwoorden. Er is wel een verschil tussen David en Nebukadnezar. David zegt in Ps 30:8 dat hij zijn zorgeloze rust aan Gods goedgunstigheid te danken had, want Hij had zijn “berg vast doen staan”. David lijkt daarmee zijn koninkrijk te bedoelen, dat de vastheid van een berg had. Bij Nebukadnezar was het duidelijk alleen hoogmoed.

Ook het volk van God wordt later aangesproken door God over hun zorgeloze rust, maar God zegt erbij dat zij niet willen luisteren (vgl. Jr 22:21). Bij David is dat toch anders. Bij hem klinkt door dat hij Gods hand in zijn voorspoed zag. Het kan ook zijn dat hij dit was vergeten en dat achteraf, hier, als de werkelijke reden van zijn voorspoed erkent, nadat hij Gods tucht had ondergaan.

Hoe we zijn zorgeloze rust ook moeten duiden, de les voor ons is dat wij ons vertrouwen niet moeten stellen op de voorspoed die we kunnen hebben, maar op God. Als we geen zorgen hebben, als we gezond zijn en alles hebben wat we nodig hebben, als het ook met de kinderen en kleinkinderen goed gaat, dan beleven we om zo te zeggen een periode van ‘zorgeloze rust’. De gedachte kan dan licht postvatten dat we ‘voor eeuwig niet zullen wankelen’.

Deze gedachte hoeft niet te betekenen dat we helemaal los van God zijn, zoals dat ook hier bij David niet het geval lijkt te zijn. We beseffen dat we het aan Hem te danken hebben en zeggen tegen Hem: ‘Heer, door Uw goedgunstigheid hebben we deze onwankelbare rust. Mijn berg staat vast.’ ‘Mijn berg’ kunnen we dan toepassen op het ‘koninkrijkje’ dat we kunnen hebben, een terrein dat we onder ons beheer hebben en waarvan het beheer ons goed afgaat. Onze blik is meer gericht geraakt op onze rust als iets wat niet kan wankelen, dan op de Heer.

De Heer maakt David daarvan in Zijn genade bewust door Zijn aangezicht voor hem te verbergen. Het gevolg is dat David “door schrik overmand” wordt (vgl. 2Sm 12:1-13). Dit is tevens het bewijs dat David niet echt bij de Heer weg is. Hij kan niet zonder Hem leven. Zijn aandacht was echter meer op zijn zorgeloze leven gericht dan op Hem Die het hem had gegeven. Dat is een gevaarlijke situatie die het begin kan zijn van een andere koers en daardoor van een ander einde.

Bij David heeft het verbergen van Gods aangezicht de door God gewenste uitwerking: hij gaat tot Hem roepen (Ps 30:9). Hij beseft weer dat hij van God afhankelijk is. In de tijd van voorspoed zal hij ook hebben gebeden, maar mogelijk meer gedachteloos. We kunnen bijvoorbeeld bidden “geef ons heden ons dagelijks brood” omdat er werkelijk gebrek is aan dagelijks brood. Als we alles hebben, en zelfs een voorraad voor meerdere dagen hebben, kunnen we dit ook bidden, maar wordt het gevaar groot dat het geen betekenis heeft.

We kunnen dit ook toepassen op gezondheid en ziekte. David lijkt door een ziekte geveld te zijn, en wel door een zodanig ernstige ziekte, dat de dood dreigde. Wat wordt dan alle voorspoed betrekkelijk. Hij begint te bidden, te roepen, te smeken tot God.

David wijst God in zijn gebed erop dat hij Hem niet kan loven als hij zal sterven (Ps 30:10). Het stof waarnaar hij terugkeert als hij sterft, heeft geen stem. Dat betekent dan toch geen winst voor God? Waar God wel winst bij heeft, is dat Hij wordt geprezen voor Zijn uitredding. Dat zal ook een verkondiging van Zijn trouw naar buiten toe tot gevolg hebben.

Op dit punt in zijn gebed aangekomen, doet David een dringend beroep op God om naar hem te luisteren en hem genadig te zijn (Ps 30:11). Aan de rand van de dood weet iedereen dat hij zelf niets kan doen. Dan heeft hij genade van God en een Helper in God nodig. Hij voelt de noodzaak dat God hem van ogenblik tot ogenblik ondersteunt en leidt.

Copyright information for DutKingComments