Psalms 32:9

Leiding voor de weg

Na de vergeving volgt in Ps 32:8 de belofte van God – Hij is hier aan het woord, niet David – dat Hij de Zijnen de weg zal onderwijzen en leren die ze moeten gaan. De lessen die we in deze psalm leren, zijn van toepassing op alle gelovigen die de weg van belijdenis van zonde zijn gegaan, die deze wijze lessen ter harte hebben genomen.

God stuurt de gelovige niet op weg met een routebeschrijving om Zich vervolgens terug te trekken. Hij gaat met hem mee en ‘onderwijst’ en ‘leert’ hem op die weg met Zijn wijsheid. Dit onderwijs en die lering krijgen wij in het Nieuwe Testament met betrekking tot onze weg als leden van de gemeente (Fp 1:9-11; Ko 1:9-10).

Het is geen weg van eigen keus, maar “de weg die u moet gaan”. Eigenlijk staat er: “De weg die u zult gaan.” Wij, nieuwtestamentische gelovigen, weten dat deze weg door God tevoren bereid is, “opdat wij daarin zouden wandelen” (Ef 2:10). God bepaalt de weg. Voor het gaan van die weg geeft Hij algemeen onderwijs en algemene lering, maar Hij geeft ook “raad” met betrekking tot praktische situaties. Daarom moeten we steeds Hem om advies vragen als er keuzes gemaakt moeten worden. Dat zullen we doen als we in ‘oogcontact’ met Hem leven. Zijn oog is namelijk op ons. Dat wil zeggen dat de Heer waakzaam is, dat Hij op ons let en voor ons zorgt.

Er is wel de vergelijking gemaakt met het trainen van een jachthond. De natuur van de hond is om, zodra hij een prooi ziet er direct achteraan te gaan. De training van de hond is pas klaar als hij eerst naar de meester kijkt, voordat hij een prooi najaagt. Oogcontact hebben met de Meester is het kenmerk van een volwassen gelovige (vgl. Ps 123:2; Lk 22:61).

Er volgt een woord van vermaning. Het kan zijn dat wij ons niet door Gods oog laten leiden omdat we niet in oogcontact met Hem leven. Dan moet Hij ons als eigenzinnige dieren zoals een paard en een muildier behandelen (Ps 32:9). Beide dieren hebben bit en toom nodig om in bedwang te worden gehouden, opdat ze de weg gaan die de bestuurder wil (vgl. Jk 3:3). De les is om niet koppig te zijn als een dom muildier, maar ervoor te kiezen om ons te vernederen en onze zonden te belijden. Anders zullen we net als de psalmist, en net als een muildier, getuchtigd worden, totdat we de les geleerd hebben.

Als God zo met ons moet handelen, is dat niet de methode van Zijn voorkeur. Toch zien we daarin Zijn genade, want Hij behoedt ons daardoor voor het gaan van een verkeerde, schadelijke weg. Het is een negatieve vorm van leiding. “Dan kan hij”, dat is het onheil, het kwaad, ons “niet te na komen”, dat wil zeggen ons geen schade berokkenen.

In Ps 32:10 worden de goddeloze en wie op de HEERE vertrouwt tegenover elkaar gesteld. Daarmee wordt de lezer voor de keus gesteld. Wie de weg van de goddeloze kiest, kiest voor veel smarten. Wie de weg van vertrouwen op de HEERE kiest, zal worden omringd door “de goedertierenheid”, wat wil zeggen dat Gods goedertierenheid als een muur om hem heen is, zodat geen onheil hem kan treffen. Goedertierenheid is in het Hebreeuws chesed. Het houdt de verbondstrouw van God in, dat wil zeggen dat Hij in Zijn trouw aan het verbond zeker vergeving zal schenken.

De “rechtvaardigen” worden opgeroepen zich in de HEERE te verblijden en zich te verheugen (Ps 32:11). Als er mensen op aarde zijn die daarvoor reden hebben, zijn het de rechtvaardigen. Dat zijn de gelovigen die hun zonden hebben beleden en daarom vergeving hebben ontvangen. De lessen die ze individueel ter harte hebben genomen, brengen hun harten bij elkaar, waardoor ze nu gezamenlijk lofzangen tot de HEERE kunnen zingen.

Doordat hun zonden zijn vergeven, hebben ze een God Die hen onderwijst, leert, raad geeft en met Zijn oog leidt. Tevens hebben ze een levende hoop in het vooruitzicht van de vervulling van Gods beloften. Dat moet het hart toch wel vol blijdschap maken (Fp 3:1; Fp 4:4; 1Th 5:16). Die blijdschap moet worden geuit en niet alleen in het hart worden gekoesterd.

Er wordt een oproep gedaan aan “alle oprechten van hart” om vrolijk te zingen. Deze oprechten van hart zijn degenen bij wie in hun hart geen geest van bedrog is. Zij hebben eerlijk en oprecht hun zonden beleden. Nu ze vergeving van zonden hebben ontvangen, worden ze opgeroepen om hun blijdschap te tonen door middel van lofliederen. Het is geen oproep om vrolijk te doen, maar het werkelijk te zijn. Het is ook een oproep aan ons. Ook wij hebben er alle reden toe als we bedenken dat onze zonden vergeven zijn en dat we er zoveel zegeningen, zoals bescherming en leiding, bij hebben gekregen.

Copyright information for DutKingComments