Psalms 34:1-4

Inleiding

De psalm is gedicht in de vorm van een zogenoemd acrostichon. Dit wil zeggen dat elk vers van deze psalm begint met een opeenvolgende letter van de tweeëntwintig letters van het Hebreeuwse alfabet. Deze vorm is een hulpmiddel bij het uit het hoofd leren van een gedeelte. Het gebruik van deze vorm wijst er ook op dat Gods Geest de hele rijkdom van de taal gebruikt om de inhoud van de ervaring te beschrijven.

Wel ontbreekt in deze psalm één letter. Tussen Ps 34:6 en Ps 34:7 ontbreekt de letter waw. De Ps 34:2-5 zijn een getuigenis van geloofsvertrouwen, maar Ps 34:7 maakt duidelijk dat David door zijn gedrag zeer diep is gevallen. Dat wijst op de onregelmatigheid die kan voorkomen in de weg die een gelovige zou moeten bewandelen. Dat komt tot uiting door een hobbel, een ontbrekende letter in het acrostichon. Dit is bewust ingebracht. In Psalm 25 zien we hetzelfde verschijnsel (Ps 25:17; 18).

Opschrift

Voor “van David” (Ps 34:1a) zie bij Psalm 3:1.

Het is een van de veertien psalmen die in het opschrift de aanleiding van het ontstaan ervan noemen (Psalmen 3; 7; 18; 30; 34; 51; 52; 54; 56; 57; 59; 60; 63; 142). De achtergrond van deze psalm is een kort verblijf van David bij Achis, die hier Abimelech wordt genoemd (Ps 34:1b; 1Sm 21:10-15). Abimelech is de titel van de Filistijnse koningen (Gn 20:2; Gn 26:1). David voelt zich genoodzaakt zijn land te verlaten, het land waarover hij naar Gods beloften zal regeren, en zoekt zijn toevlucht bij Achis, de koning van Gath, een van de vijf Filistijnse steden.

Als David merkt dat hij herkend is, wordt hij bang. Angst is altijd een slechte raadgever en een vijand van het geloof en de liefde. De volmaakte liefde drijft immers de vrees uit (1Jh 4:18). Iemand groeit en behaalt overwinningen naar de mate waarin hij in het geloof de vrees overwint. David laat zich in deze periode echter niet leiden door zijn geloof. Hij weet dat de Filistijnen in hem een machtige vijand zien die ze door zijn komst zomaar in handen hebben gekregen (Ps 56:1). Hij weet geen andere oplossing voor dit probleem dan zich als een waanzinnige te gaan gedragen. Hij stelt zich aan als iemand die zijn verstand heeft verloren.

David daalt hier ver beneden het peil van een gelovige. Dit is geen krijgslist, maar een wanhoopsdaad. Een gelovige die zich bewust als een idioot gedraagt, geeft een totaal verkeerd voorbeeld. Hij werpt een smaad op de Naam van de Heer. Laten we David er maar niet te hard om vallen. Hoe vaak hebben wij ons bewust anders gedragen uit angst voor reacties van vijandschap van de wereld en zijn we, op zijn zachtst gezegd, geen getuigen van de Heer Jezus geweest?

De afgang van David is groot. Zijn gedrag bewerkt dat Achis hem wegjaagt, zoals we hier in het opschrift lezen. Zeker, hij is ontsnapt uit een gevaarlijke situatie, maar hoe smadelijk is zijn redding. Er is veel om zich over te schamen. Wat overblijft, is de genade van God. Dat Gods genade ook een rol speelt in dit hele gebeuren, blijkt wel uit de twee psalmen die in zijn hart zijn ontstaan tijdens zijn verblijf bij Achis in Gath (Psalmen 34; 56). In de beschrijving van de gebeurtenissen zien we zijn uiterlijke gedrag. In de beide psalmen zien we wat er in zijn hart omgaat tijdens die gebeurtenissen.

Psalm 34 laat zien wat er in zijn hart is als hij bang is voor Abimelech. Zijn hart roept tot God en Hij redt hem, want hij wordt verbroken van hart en verslagen van geest (Ps 34:19).

Nederlandse verzen (2-4)

Oproep voortdurend God te loven

David zegt dat Hij de HEERE “te allen tijde”, dat wil zeggen altijd, zal loven (Ps 34:2). Zo begint een dankpsalm doorgaans. Na zijn uitredding uit een zo moeilijke en vernederende situatie is hij vol dankbaarheid tegenover de HEERE. Hij neemt zich voor dat de lof voor Hem “voortdurend” in zijn mond zal zijn. ‘Te allen tijde’ en ‘voortdurend’ wil zeggen dat de HEERE het waard is dat we Hem niet alleen loven als we in voorspoed leven, maar ook als het ons tegenzit, dus ongeacht de omstandigheden (vgl. 1Th 5:16; Fp 4:4).

Hij heeft zijn verlossing uit de greep van Abimelech waarin hij zichzelf heeft begeven niet aan zichzelf te danken. Hij heeft zich wel als een waanzinnige aangesteld, maar de HEERE heeft het hart van Abimelech bewerkt dat hij hem niet doodt, maar wegjaagt. Daarom leeft hij nog en is hij vrij. Het is de aanleiding voor zijn ziel om zich in de HEERE te beroemen (Ps 34:3). Van hemzelf is er niets bij, alleen schaamte.

Zijn ervaring heeft hem zachtmoedig, of beter ootmoedig, nederig, gemaakt. De ootmoedigen of nederigen zijn mensen die net als hij geleerd hebben ootmoedig en nederig te zijn en niets meer van zichzelf te verwachten. Een ootmoedige of nederige is iemand wiens geest verslagen is, doordat het Woord hem getroffen heeft in zijn nood (Js 66:2), iemand die zich vernederd heeft onder de krachtige hand van God (1Pt 5:6).

Toen David zich in nood bevond, heeft hij uit de diepst van zijn ziel tot God geroepen. Zijn ervaring dat de HEERE acht slaat op zulke mensen (Js 66:2), is een bemoediging voor anderen in soortgelijke situaties. Zij zullen horen van wat God voor David heeft gedaan. Ze zullen dat herkennen en er blij over zijn dat David zo door de HEERE is gered.

David roept hen daarom op met hem de HEERE groot te maken (Ps 34:4). Zij hebben op soortgelijke manier de HEERE leren kennen. Daarom kunnen zij met David Zijn Naam roemen, dat wil zeggen de glorie van Zijn Naam bekendmaken. Zijn Naam is Zijn Wezen, het is alles wat Hij is en waarin de Zijnen Hem hebben leren kennen. Zijn goedheid komt hier tot uiting in het feit dat Hij Zich laat verbidden. Op het moment dat je in je nood om uitredding vraagt, hoort en verhoort Hij dat gebed (Ps 34:5; 7). Dat is de aanleiding om Zijn Naam te roemen.

Nederlandse verzen (5-9)

De HEERE zoeken, uitzien en vrezen

In deze verzen volgt de motivering voor het loven van de HEERE waartoe David in de vorige verzen heeft opgeroepen. Er is duidelijk gebleken dat de HEERE een Helper in nood is. In Ps 34:5 en Ps 34:7 spreekt David een persoonlijke ervaring uit. In de daarop aansluitende verzen Ps 34:6 en Ps 34:8 spreekt hij op grond daarvan een algemeen getuigenis uit als een bemoediging voor anderen. Ps 34:9 is een aansporing op grond van zijn ervaring en getuigenis.

In Ps 34:5 getuigt David van wat vaak in Psalmen voorkomt: zijn zoeken van God in zijn nood en Gods antwoord in de uitredding. De uitredding is hier totaal, het is “uit al wat ik vrees”. Alles wat hem bevreesd heeft gemaakt (1Sm 21:12), daaruit heeft God hem gered.

In Ps 34:6 breidt David dit uit tot een meervoudig “zij”. Hij zegt niet wie die ‘zij’ zijn, maar we mogen aannemen dat dit het groepje mannen is dat bij hem is. Zij zien ook uit naar de HEERE en “straalden” van vreugde. [Het Hebreeuwse woord nahar, waarvan ‘stroomden’ is afgeleid, kan betekenen ‘rivier’. Een andere, betere vertaling is: ‘stralen’ (vgl. Js 60:5).] De HEERE heeft hen geholpen, zodat hun gezicht niet rood van schaamte is geworden (vgl. Ps 35:4).

In hen herkennen we het gelovig overblijfsel. In de eindtijd, als er zoveel vijanden zijn die hen bevreesd maken, zullen ze naar Hem uitzien, ja, zullen hun gezichten stralen. Als je de Heer ziet, word je verblijd (Jh 20:20; vgl. 1Sm 6:13). Zij zullen in hun vertrouwen op Hem niet beschaamd worden, want ze zullen verlost worden ‘uit al wat zij vrezen’.

David spreekt over zichzelf als “deze ellendige” (Ps 34:7). Dit betekent dat David in grote nood zich heeft vernederd onder de krachtige hand van God (1Pt 5:6). Uit wat David heeft ervaren, kunnen anderen leren hoe de HEERE telkens weer handelt. Daarom spreekt hij over zichzelf in de derde persoon. Hij stelt zichzelf als voorbeeld hoe de HEERE een ellendige die tot Hem roept “uit al zijn benauwdheden” verlost.

In Ps 34:8 breidt hij dat weer uit en spreekt over allen die de HEERE vrezen. Rondom hen legert de Engel van de HEERE Zich en redt hen (vgl. Zc 9:8; 2Kn 6:15-17). De Engel van de HEERE is de verschijning van de HEERE ofwel de Heer Jezus in het Oude Testament (vgl. Gn 16:7-13).

David besluit het delen van zijn ervaringen met de oproep om te proeven en te zien “dat de HEERE goed is” (Ps 34:9). Ps 34:9b is de uitleg van Ps 34:9a. We kunnen proeven dat God goed is als wij in grote nood de toevlucht tot Hem nemen. Wie dat doet, is gelukkig, welzalig, doordat God op zo’n moment Zijn goedheid laat zien. David heeft ervan getuigd, waardoor iedereen ervan kan proeven en het kan zien. Wij kunnen proeven en zien dat God goed is in wat Hij in het leven van anderen heeft gedaan.

Toch zal het echte proeven en zien van Gods goedheid pas werkelijk door ons gebeuren als we zelf God zo hebben ervaren in onze persoonlijke omstandigheden. Het is dan ook een oproep om in gemeenschap met Hem onze weg te gaan, opdat dit onze ervaring zal worden. Dit betekent dat we tot Hem in alles de toevlucht nemen. Dan zijn we welzalig, vol van geluk.

Petrus haalt dit vers aan in verband met onze geestelijk groei (1Pt 2:3-4). Daarvoor zijn we niet in de eerste plaats aangewezen op een goed verstand, maar op onze geestelijke smaak. De dingen waarover Petrus spreekt, zijn niet tot het verstand gericht, maar tot het hart dat “geproefd” heeft “dat de Heer goedertieren is”.

Petrus spreekt erover dat we goedheid – Hebreeuws tov (Ps 34:9a) – ervaren als we tot Hem komen, dat wil zeggen in onze nood de toevlucht nemen tot Hem. Hij heeft zelf geproefd en gezien dat de Heer goed is. Nadat hij de Heer Jezus heeft verloochend, is hij door Hem hersteld. Hij wordt weer door de Heer in Zijn dienst gebruikt en mag met de opgedane ervaringen zijn broeders dienen.

Copyright information for DutKingComments