Psalms 35:8

Vraag om vergelding

Na wat David in de Ps 35:1-3 heeft gezegd, kan God aan Zijn oordelend werk ten gunste van hem beginnen. Hij vraagt aan God om wie hem naar het leven staan beschaamd en te schande te laten worden (Ps 35:4). In het Midden-Oosten telt het zwaar als een goede naam te schande wordt gemaakt. Al die mensen die kwaad tegen hem bedenken, moet God laten terugwijken en rood van schaamte laten worden. David drukt zich steeds sterker uit in zijn vraag aan God om met zijn vijanden te handelen.

God moet hen door “de Engel van de HEERE”, dat is de Heer Jezus voordat Hij Mens is geworden (vgl. Ps 34:8), wegdrijven (Ps 35:5). Als Hij erop inslaat, zullen ze als kaf voor de wind wegstuiven, zodat ze onvindbaar zijn (vgl. 2Kn 19:35; Js 37:36). Ook vraagt hij om hun weg “duister en spiegelglad” te laten zijn, “wanneer de Engel van de HEERE hen vervolgt” (Ps 35:6). De weg van zijn vervolgers moet duister zijn, zodat ze de weg niet herkennen. Hij moet ook spiegelglad zijn, zodat ze direct uitglijden zodra ze een stap zetten. Het is wat de Egyptenaren in de Rode Zee is overkomen (Ex 14:23-31). David weet dat zijn vijanden niet eens zullen kunnen vluchten voor hun Vervolger als Hij de rollen heeft omgekeerd.

De vraag van David om het oordeel over zijn vijanden te laten komen, is gerechtvaardigd. Zijn vijanden willen hem als een wild dier in een net en in een kuil vangen die ze voor hem verborgen hebben (Ps 35:7). Maar het is “zonder reden” (vgl. Ps 35:19). Zo zijn de vijanden van de Heer Jezus ook tegenover Hem geweest. ‘Zonder reden’ hebben ze Hem vervolgd, gedreven door een diepe haat om Hem te doden. Ook het overblijfsel zal ‘zonder reden’ verdrukt worden.

David vraagt aan God om verwoesting over de vijand (enkelvoud) te laten komen zonder dat hij het merkt (Ps 35:8). Deze vijand is in de eindtijd de antichrist, de toekomstige valse koning (Jh 5:43), die het gelovig overblijfsel tot de dood toe zal vervolgen. Hij zal in zijn eigen sluwheid gevangen en omgebracht worden. Wat hij anderen heeft aangedaan, zal hem worden aangedaan (Op 13:10).

Als God zijn verzoek inwilligt, zal zijn ziel zich in Hem verheugen (Ps 35:9). Hij zal vrolijk zijn in de behoudenis die God heeft gegeven. Al zijn beenderen, waaruit alle kracht is verdwenen, zullen nieuwe levenskracht opdoen (Ps 35:10). In nieuw opgedane kracht zal hij het uitroepen: “HEERE, wie is aan U gelijk!” Deze woorden heeft Israël over God gesproken na de grote verlossing uit Egypte (Ex 15:11). We horen ze ook in de woorden van Jesaja als hij over de God van de schepping spreekt (Js 40:25-26) en in de woorden van Micha als Hij over God als de Verlosser spreekt (Mi 7:18).

David spreekt zo over God omdat God hem, “de ellendige”, heeft gered “van wie sterker is dan hij”. David was de onderliggende partij, maar de onvergelijkbare HEERE is hem te hulp gekomen en heeft hem gered. Als de HEERE voor hem opkomt, zal Hij hem, “de ellendige en arme”, redden uit de macht “van wie hem berooft”, van de man die met geweld zijn bezittingen van hem afneemt.

Copyright information for DutKingComments