Psalms 36:6

Nederlandse verzen (6-10)

Kostbare goedertierenheid

Zonder overgang, zonder inleiding, is ineens de HEERE daar (Ps 36:6). Hoe kan dat? Het antwoord is: Zijn goedertierenheid, chesed, ofwel Zijn verbondstrouw. Voor ons is het handelen van de HEERE gebaseerd op het bloed van het nieuwe verbond, dat voor ons is. Zijn trouw is gebaseerd op de volbrachte werk van de Heer Jezus aan het kruis. Deze psalm is, zoals bij Ps 36:2 is opgemerkt, een Godsspraak, wat aangeeft dat alles hier vanuit Gods gezichtspunt wordt gezien. Daarom kunnen we hier in Ps 36:6 de abrupte overgang naar een loflied op Gods verbondstrouw hebben.

Tegenover de verheerlijking van de goddeloze van zichzelf in Ps 36:3 staat de verheerlijking van Gods goedertierenheid en trouw door de Godvrezende (Ps 36:6). Gods “goedertierenheid [reikt tot] in de hemel”. Dat houdt in dat de goedertierenheid van God de rechtvaardige op aarde zal begeleiden totdat hij in de hemel is. Tevens rekent de rechtvaardige op de trouw van God die boven het aardse gebeuren uitgaat en “tot de wolken” reikt.

Het betekent dat de goedertierenheid en de trouw van God onmetelijk groot zijn (vgl. Ps 57:11). Zover het oog reikt, zijn ze zichtbaar. Goedertierenheid is de bron van Gods handelen en biedt vertroosting in moeilijke omstandigheden. Trouw is het anker waaraan de gelovige zich vasthoudt. Trouw biedt zekerheid.

Aan Gods goedertierenheid en trouw is Zijn “gerechtigheid” verbonden (Ps 36:7). Die is onwankelbaar “als de machtige bergen”. Zijn gerechtigheid komt tot uiting in Zijn regering die tot oordeel voor de goddeloze en tot verlossing voor de rechtvaardige is. Hij handelt altijd in overeenstemming met wie Hij is, in overeenstemming met Zijn heiligheid en Zijn liefde.

Na zijn oordelen in de grote verdrukking, die zijn als “de grote watervloed”, volgt de verlossing van “mensen en dieren”. Dit herinnert aan Gods oordeel van de zondvloed (Gn 7:11), waarna mensen en dieren uit de ark op een door de oordelen gereinigde aarde komen (Gn 8:18-19). Zo zal het zijn in het vrederijk na de grote verdrukking (Rm 8:20-21).

In het vrederijk zal duidelijk worden “hoe kostbaar” Gods “goedertierenheid” is, want alles wat dan wordt genoten, is daar het gevolg van (Ps 36:8). Dit beginsel geldt niet alleen voor het vrederijk. Gods goedertierenheid is nu al de reden, “daarom”, voor “de mensenkinderen de toevlucht onder de schaduw van Uw vleugels” te nemen (vgl. Ru 2:12; Ps 17:8; Ps 57:2; Ps 61:5; Ps 63:8; Ps 91:4). God biedt bescherming en veiligheid. Een voorbeeld daarvan zien we in de natuur bij kuikens die onder vleugels van de moeder kruipen als er gevaar dreigt (Mt 23:37; Lk 13:34).

Onder de schaduw van Gods vleugels vinden de mensenkinderen niet alleen bescherming, maar ook een overvloed aan zegeningen: ze worden “verzadigd met de overvloed van Uw huis” (Ps 36:9). De zegeningen zijn hier te mogen eten van het dank- of vredeoffer dat spreekt van gemeenschap met de HEERE en met elkaar.

God geeft hun daar te drinken uit Zijn “beek vol verrukkelijke gaven” (vgl. Ez 47:1-5). Dit is kenmerkend voor de vreugde van allen die deelhebben aan de Goddelijke natuur. Waar God Zijn vreugde heeft, daar hebben de Zijnen hun vreugde. Bij de ‘verrukkelijke gaven’ kunnen we denken aan alles wat we in Christus aan gaven hebben ontvangen, zowel geestelijke als stoffelijke gaven. Voor beide gaven geldt: wat hebben we wat we niet ontvangen hebben (1Ko 4:7)? Alle gaven vinden hun samenvatting in de ene grote gave van God: Christus. “God zij dank voor Zijn onuitsprekelijke Gave!” (2Ko 9:15).

Deze overvloed aan zegeningen mogen door ons, nieuwtestamentische gelovigen, op hogere wijze worden genoten dan mogelijk is voor gelovigen die met Gods aardse volk verbonden zijn. Christus is ons leven geworden. De Heilige Geest woont in ons. We hebben het eeuwige leven gekregen. Onze gemeenschap is door de Geest met de Vader en de Zoon en met elkaar. Dat geeft een volkomen blijdschap (1Jh 1:1-4).

We kunnen dit alles genieten omdat we in verbinding zijn gebracht met Hem bij Wie “de bron van het leven” is (Ps 36:10). Bron wil zeggen bron van water. Leven wil zeggen dat het hier gaat om een bron van levend water, water dat leven en verfrissing geeft. Voor ons gaat het nog verder. Die bron is niet alleen ‘bij’ ons, maar in ons (Jh 14:16-17). Wij hebben die bron in Christus, Die door het geloof in onze harten woont (Ef 3:17), en in het eeuwige leven – en dat is Hij ook (1Jh 5:20) – dat we hebben ontvangen (Jh 4:14). Wij hebben die bron ook in ons door de Heilige Geest Die in ons woont, waardoor we weer een bron van water voor anderen kunnen worden (Jh 7:37-39).

Behalve de bron van het leven is God ook “licht”, en in Zijn licht “zien wij het licht”. Het licht zien is verbonden met ‘leven’ (Ps 49:20). Dit betekent dat ze leven ontvangen in het licht van God. Leven en licht horen bij elkaar. Dat is in Christus te zien: “In Hem was leven, en het leven was het licht van de mensen” (Jh 1:4). In het verband waarin het hier staat, wil het zeggen dat het licht de gelovige de weg laat zien in de duisternis waarin de wereld is gehuld. Het gaat om het licht van God dat licht geeft in de duisternis.

De diepere betekenis is dat het licht in duistere mensenharten schijnt en openbaar maakt wat daarin is. Het maakt de zondaar openbaar en laat ook zien Wie God is en wat Hij heeft gedaan om de zondaar te redden.

Copyright information for DutKingComments