Psalms 38:10

Nederlandse verzen (10-15)

Verlangen

David kan in deze uitzichtloze situatie maar één ding doen en dat is gaan naar Hem Die hem dit leed heeft aangedaan. En dat is precies de bedoeling van God met leed dat Hij over ons brengt. Alle pijn en moeiten vervreemden David niet van God, maar drijven hem naar Hem uit.

Hij spreekt God aan als “Heere”, dat is Adonai, de soevereine Heerser van het heelal (Ps 38:10) en zegt tegen Hem dat al zijn verlangen voor Hem openligt, of naar Hem uitgaat. Zoals al zijn ongerechtigheden voor God openbaar zijn (Ps 38:5), zo ziet, hoort en begrijpt God ook zijn zuchten. Zuchten is een uiting van nood zonder woorden. De nood is zo groot, dat David die niet meer onder woorden kan brengen, hij kan alleen nog maar zuchten (vgl. Rm 8:26).

In zijn verlangen naar God spreekt hij nu niet meer over zijn ongerechtigheden, maar over zijn krachteloosheid (Ps 38:11). Zijn hart is vervuld van vrees en beven en kent geen rust. Het gaat tekeer, waardoor hij geen kracht heeft om iets te doen. Hij ziet ook niets meer, hij heeft geen uitzicht en weet niet hoe hij verder moet leven. Het is alsof hij geen ogen heeft, want hij ziet geen licht. Hij is het zicht op God als de God van het verbond kwijt en wandelt in de duisternis.

Tot nu toe heeft David over zijn eigen lichamelijke en geestelijke toestand gesproken. Vanaf Ps 38:12 spreekt hij over zijn omgeving. De ziekte en de gedachte aan een mogelijke zonde daarachter scheppen een diepe kloof tussen David en anderen. Zelfs zijn naaste verwanten en vrienden staan van verre. Dit maakt de pijn en ellende des te schrijnender. Van zijn geliefden en vrienden hoeft hij geen hulp te verwachten (Ps 38:12; Jb 19:13-14). Zij, met wie hij een goede relatie heeft gehad, staan op een afstand.

Dit is zowel letterlijk als figuurlijk het geval. Ze staan letterlijk op een afstand te kijken en figuurlijk is er afstand omdat ze niet in zijn lijden willen delen. Ze willen niets met hem te maken hebben en mijden hem. Dit is een bittere smart, nog bitterder dan de lichamelijke pijnen. Ook zijn naaste verwanten komen niet bij hem in de buurt om zijn pijnen te verlichten, maar houden veilig afstand.

Terwijl zijn vrienden en familie op een afstand staan, komen zijn vijanden steeds dichterbij (Ps 38:13). Hij heeft in het voorgaande gesproken over zijn zonde. Nu gaat hij over zijn vijanden om zich heen spreken. Over deze vijanden zal ook het gelovig overblijfsel in de eindtijd spreken. Zijn vijanden staan hem “naar het leven”, ze “spannen valstrikken” voor hem. Ze zijn er op een verraderlijke, achterbakse manier op uit om hem om te brengen.

Ze zoeken zijn “onheil” en daarom “spreken” zij “schadelijke [woorden]”, dat zijn woorden die tot doel hebben hem te beschadigen. En daarbij blijft het niet. Terwijl hij “de hele dag” in het zwart gaat omdat hij er zo ellendig aan toe is, “bedenken” zij “de hele dag” listen tegen hem. Ze zijn er voortdurend mee bezig hoe ze hem uit de weg kunnen ruimen.

In plaats van te protesteren over zoveel onrecht houdt David zich als een dove (Ps 38:14). Hij sluit zijn oren ervoor af en hoort niet. Hij kan zich niet verdedigen, want hij is machteloos, en hij wil zich niet verdedigen, want hij weet dat hij deze ellende door zijn zonde verdient (vgl. 2Sm 16:10-13). Daarom is hij “als een stomme, [die] zijn mond niet opendoet”.

Dit lijkt op iets dat van de Heer Jezus wordt gezegd (Js 53:7). Maar er is een groot verschil. De Heer was niet ‘als een stomme’ omdat Hij machteloos was, ook niet omdat Hij Zich bewust was van enige eigen zonde, maar omdat Hij in vertrouwen op God de lijdensweg naar het kruis ging. Tegelijk was de Heer Zich er echter ook bewust van dat Hij plaatsvervangend voor de zonden van anderen zou lijden (Ps 69:5).

In Ps 38:15 zegt David nog een keer met andere woorden hetzelfde als in Ps 38:14, waarbij hij de accenten nog iets sterker legt (vgl. Js 53:7; 1Pt 2:23). Wat er ook tegen hem wordt gezegd, hij schenkt er geen aandacht aan en doet alsof hij het niet hoort. Hij reageert ook niet en houdt zijn mond. Hij heeft geen weerwoord.

Door alle lijden heen doet God Zijn louterend werk met hem (Ml 3:3). David maakt God er geen verwijten over, maar zwijgt. Hij ziet zijn innerlijke lijden vanwege zijn zonde als Gods werk; hij ziet ook wat de vijanden hem aandoen als Gods werk (vgl. Js 10:5). Daarom richt hij zich in het volgende vers niet tot zijn vijanden, maar tot zijn God.

Copyright information for DutKingComments