Psalms 40:6

Nederlandse verzen (7-11)

Zie, Ik kom

De Ps 40:7-9 gaan niet over David, maar kunnen alleen op Christus slaan. Dat blijkt uit het citaat van deze verzen in het Nieuwe Testament (Hb 10:7-9). Met het “slachtoffer” (Ps 40:7) wordt het dank- of vredeoffer bedoeld. Van dit offer mag de offeraar eten samen met God en ieder die rein is. Het “graanoffer” is een niet-bloedig offer. In deze offers als zodanig heeft God geen vreugde gevonden. Ze zijn slechts een schaduwbeeld. Waar God vreugde in vindt, is waar deze offers naar verwijzen, namelijk naar de werkelijkheid, dat is Christus (Hb 9:11-14; Hb 10:5-9).

God heeft vreugde gevonden in Hem van Wie Hij de “oren doorboord” – letterlijk “oren gegraven” – heeft, dat is de Heer Jezus. Hij is het ware dank- of vredeoffer en het ware graanoffer. Door Hem is de gemeenschap tussen God en de berouwvolle zondaar hersteld. Daarvan spreekt het dank- of vredeoffer. Hij heeft als het ware graanoffer volkomen tot Gods eer geleefd. Daarvan spreken de doorboorde oren.

In Hebreeën 10 wordt “oren doorboord [beter: gegraven] aangehaald uit de Septuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament. Daarin staat dat God Hem een “lichaam toebereid” heeft (Hb 10:5). Oren wijzen op horen en gehoorzaamheid. Zijn lichaam is om zo te zeggen een en al oor voor de wil van de Vader. Hij is Slaaf geworden en is volkomen en in alles gehoorzaam geworden, tot de dood, ja, tot de dood van het kruis (Fp 2:7-8).

We lezen drie keer over de oren van de Heer Jezus en elke keer heeft het betrekking op Zijn gehoorzaamheid:

1. De “oren doorboord [beter: gegraven]“ (Ps 40:7) wijst op het Mens worden van de Heer Jezus om te kunnen gehoorzamen en te kunnen sterven.

2. “Het oor geopend” (Js 50:4) spreekt van Zijn leven op aarde dat door gehoorzaamheid gekenmerkt wordt.

3. Het “doorboren” van het oor gaat over het oor van de Heer Jezus in het beeld van de Hebreeuwse slaaf (Ex 21:5-6). Dat ziet op het einde van Zijn dienst en leven op aarde, die gekenmerkt worden door gehoorzaamheid. Tevens spreekt dat ervan dat Hij eeuwig zal dienen (Lk 12:37).

Van brandoffer en zondoffer zegt Christus dat God die niet heeft geëist. Heeft God het zondoffer dan niet voorgeschreven ofwel geëist? Dat staat immers keer op keer in Leviticus 4 (Lv 4:2-3; 13-14; 22-23; 27-28). Zeker zijn ze geofferd omdat Hij dat heeft bevolen. Maar het betekent niet dat Hij daar enige vreugde in heeft gevonden of dat met het brengen ervan aan de eis van Zijn gerechtigheid is voldaan. De HEERE kon alleen vreugde vinden in die offers omdat deze offers schaduwbeelden zijn van het offer van Christus. Daarom kon Hij de zonden van de offeraars voorbij laten gaan (Rm 3:25).

Die offers kunnen geen zonden wegnemen en kunnen worden gebracht met onoprechte harten. God heeft ze nooit als offers geëist waardoor iemand in Zijn tegenwoordigheid kan worden gebracht, want dat is onmogelijk. Een dierlijk brandoffer kan een mens niet aangenaam voor God maken en een dierlijk zondoffer kan geen enkele zonde van een zondig mens wegnemen.

Het woord “toen” waarmee Ps 40:8 begint, heeft de betekenis ‘omdat dit zo is’, wat verwijst naar de constatering van het vorige vers. Dan spreekt de Heer Jezus de indrukwekkende woorden “zie, Ik kom”. Hij biedt Zich aan om te voldoen wat geen dierlijk offer heeft gekund en om te vervullen waarnaar alle offers heen hebben gewezen: naar Hemzelf als het ware Offer.

Hij doet dat in overeenstemming met wat “in de boekrol” over Hem is geschreven (vgl. Lk 4:17-21). Het is onmogelijk dit op David te laten slaan. Niemand, behalve de Heer Jezus, kan dit zeggen. Van niemand anders dan van de Heer Jezus kan worden geschreven dat Hij iets heeft gezegd “bij Zijn komen in de wereld” (Hb 10:5). God heeft in Zijn raadsbesluit vastgelegd dat Christus zou komen. Hij is het Lam voorgekend vóór de grondlegging van de wereld (1Pt 1:20). David zegt dit profetisch van de Heer Jezus.

Hij biedt Zich niet alleen vrijwillig, maar ook met vreugde aan om Gods wil te doen, wat voor Hem betekent Gods “welbehagen te doen” (Ps 40:9). Hij weet dat Hij met het doen van Gods wil Zijn welbehagen uitvoert. Hij is daartoe ook volledig in staat, want Gods wet is diep in Zijn binnenste. Zijn gehoorzaamheid is niet alleen een uiterlijke, maar ook een innerlijke zaak. Hij voert de hele wet van God vanuit Zijn diepste binnenste uit. Wij mogen ons wel afvragen of wij niet slechts uiterlijk de juiste dingen doen en ook of Gods Woord diep in ons binnenste is om van daaruit al onze gedachten, woorden en handelingen te besturen.

Bij de Heer Jezus bewerkt Gods wet diep in Zijn binnenste dat Hij “de blijde boodschap van de gerechtigheid in de grote gemeente” verkondigt (Ps 40:10). Dat doet Hij, terwijl Hij in “de grote gemeente” van Israël op aarde Zijn weg gaat. We kunnen daarbij bijvoorbeeld denken aan de bergrede in Mattheüs 5-7 die Hij voor een grote menigte heeft uitgesproken (Mt 5:1).

Hij heeft in grote trouw van Gods gerechtigheid getuigd als “de blijde boodschap”. Gods gerechtigheid is een blijde boodschap voor de berouwvolle zondaar. Hij heeft Zijn lippen niet belet daarover te spreken. Hij kan en wil niet anders en kan daarom zeggen dat de HEERE het weet (vgl. Jh 17:4; 6; 8; 14; 26)!

Wat Hij uitspreekt, waarvan Hij getuigt, is niets anders dan wat eigen is aan God: Zijn gerechtigheid, Zijn waarheid, Zijn heil of behoudenis, Zijn goedertierenheid en Zijn trouw (Ps 40:11). Gods wet is diep in Zijn binnenste, maar Gods “gerechtigheid” heeft Hij niet diep in Zijn hart verborgen. Hij heeft Gods “waarheid” en Gods “heil” of “behoudenis” verkondigd. Gods waarheid over de mens en de heiligheid van God zijn door Hem gepredikt. Ook heeft Hij gewezen op de liefde van God door Gods behoudenis voor te stellen, dat is de weg om behouden te worden.

Gods “goedertierenheid” sluit aan op Gods behoudenis. Goedertierenheid is het Hebreeuws chesed. Dat betekent ‘verbondstrouw’. Dat zijn de zegeningen, de goede dingen, die de HEERE wil geven, hetzij op grond van de trouw van het volk – dit is dus niet het geval – of op grond van het werk van een Middelaar Die de eisen van het verbond, de eisen van de wet, heeft vervuld door aan het kruis te sterven.

In Christus is “de goedertierenheid en de mensenliefde van God, onze Heiland, verschenen” (Tt 3:4). Het hele leven tot en met de dood van Christus is de verkondiging van Gods goedertierenheid. Gods “trouw” sluit aan op Gods waarheid aan het begin van dit vers. De Heer Jezus heeft laten zien dat God volkomen trouw is en het waard is om te vertrouwen.

Christus heeft al deze eigenschappen van God in gerechtigheid geopenbaard, dat wil zeggen dat wat Hij doet, in overeenstemming is met Wie God is. Hij heeft Gods gerechtigheid niet verzwegen in de grote gemeente van Israël. Altijd en overal heeft Hij gesproken over Wie God is, met het doel dat Gods volk zou terugkeren tot God.

Copyright information for DutKingComments