Psalms 44:10

Nederlandse verzen (10-17)

Klacht van het verstoten volk

In Ps 44:10 verandert de toon van de psalm. Deze verandering wordt ingeleid met het woord “niettemin”. ‘Niettemin’ houdt in: ondanks het dagelijks loven in Ps 44:8 als reactie dat God hun goedgezind was. Hierin ligt de vraag opgesloten, hoe de God van de vaderen nu hun kinderen kan verstoten (vgl. Ps 89:39).

De getrouwen – die zich vereenzelvigen met de rest van het volk, zoals bijvoorbeeld Daniël dat doet (Dn 9:5) – kijken naar de omstandigheden waarin ze zich nu bevinden. Ze merken dan op dat de God Die zij roemen en loven, hen heeft “verstoten en te schande gemaakt”. Dat Hij hen heeft verstoten, beschrijven ze in de Ps 44:11-13; dat Hij hen te schande heeft gemaakt, beschrijven ze in de Ps 44:14-17.

De vijand is gekomen, maar God is niet met de legers van Israël opgerukt. Daardoor zijn ze teruggedeinsd voor de tegenstander (Ps 44:11). De vijand heeft van God de overhand over hen gekregen en nu worden ze uitgeplunderd door hen die hen haten om er beter van te worden.

Ze klagen erover tegen God dat Hij hen overgeeft aan hun vijanden “als schapen om op te eten” (Ps 44:12; vgl. Zc 11:4; 7). Dit ‘opeten’ gebeurt door de vijanden van Gods volk. Het overblijfsel is gevlucht voor de vijand, maar nergens zijn ze veilig. Ze ervaren wat ze destijds als volk met hun Messias hebben gedaan. Hun Messias is voor weinig geld door het volk verkocht (Zc 11:12-13; Mt 26:15; Mt 27:9). Nu worden ze zelf voor weinig geld verkocht (Ps 44:13; vgl. Dt 32:30; Ri 2:14; Js 52:3). Zij hebben Hem veracht en nu worden zij zelf veracht.

Ze plukken de vruchten van hun verwerping van hun Messias. Wat zij beleven, heeft ook de Heer Jezus, hun Messias, beleefd tijdens Zijn dagen op aarde. Ze oogsten wat ze hebben gezaaid. God maakt hen tot smaad voor hun “buren” (Ps 44:14), dat zijn vooral hun buurvolken Edom, Ammon en Moab.

“De heidenvolken” – waarbij we kunnen denken aan de volken waaronder ze verstrooid zijn, een ruimere kring dus dan de ‘buren’ in de vorige regel – maken een spreekwoord over hen (Ps 44:15; Dt 28:37; Jr 24:9). De naties schudden hun hoofd over Gods volk als een teken van spot en verachting. Het overblijfsel ziet in het handelen van de heidenvolken en de naties het handelen van God. Telkens spreken ze over “U”, “U”, “U” …, Hij bewerkt dit spottende gedrag. Ze klagen God hier niet over aan, maar erkennen dat ze het verdienen.

In Ps 44:16 is de koning aan het woord – hij is de “ik” in dit vers. Letterlijk zegt hij: de schande van mijn aangezicht bedekt mij. Dit gaat verder dan de vertaling van de HSV: schaamte bedekt mijn gezicht. Feitelijk staat er: de schande heeft mij totaal omgeven en overspoeld. Dit gebeurt de hele dag. Dit is een groot contrast met ‘de hele dag’ in God roemen (Ps 44:9). De oorzaak daarvan is de stem van wie hem “hoont en lastert, vanwege de vijand en de wraakgierige” (Ps 44:17). Hierin herkennen we de antichrist, die een grote mond heeft en lasteringen spreekt (Op 13:5-6; 11).

Copyright information for DutKingComments