Psalms 5:10

Nederlandse verzen (9-11)

Gebed om leiding

David heeft zijn gebed om hulp gebeden en hij vertrouwt op de verhoring. Toch zijn de belagers die hem omringen nog in volle omvang en sterkte aanwezig. Om te weten hoe hij daarmee moet omgaan, vraagt hij in Ps 5:9 om de leiding van de HEERE. Dat doet hij op indrukwekkende wijze, op een manier die een voorbeeld voor ons is dat wij kunnen navolgen.

Eerst vraagt hij of de HEERE hem wil leiden in Zijn gerechtigheid. Daarmee vraagt hij om onderwijs in de verordeningen van God, om die te bewaren. Als hij die bewaart, zullen die verordeningen hem bewaren op de weg die God voor Hem heeft bepaald en waarop Hij hem recht zal verschaffen. Hij komt niet bij God met een zelfbedacht plan om daarover Zijn zegen te vragen. Hij wil alleen in de gerechtigheid, het recht, van God wandelen. Hij vraagt of God die weg vóór hem recht wil maken, zodat hij niet zal struikelen en geen kronkelwegen zal gaan of een zijweg zal inslaan.

Niet de opstelling en handelwijze van zijn belagers bepalen zijn tactiek, maar God en Zijn gerechtigheid. Hij vraagt dit “omwille van mijn belagers”. Als God hem in Zijn gerechtigheid leidt, zal dat een getuigenis voor zijn belagers zijn en niet toegeschreven worden aan zijn eigen slimme handelen. Ze zullen dan ook geen aanleiding krijgen om zich te verheugen over een vallen in de zonde.

Wat hij vraagt met het oog op zijn belagers, heeft vooral betrekking op wat ze zeggen (Ps 5:10). David spreekt daar uitvoerig over. Hij wijst op “hun mond”, “hun keel” en “hun tong”. Zijn belagers hebben hem niet in hun macht, maar ze praten wel veel over hem. Het kwaad van de tong is vaak nog meer te vrezen dan gewelddadige handelingen. De lastercampagne draait op volle toeren.

In wat ze zeggen, “is niets wat betrouwbaar is”. In “hun binnenste”, hun hart, huist “enkel verderf”, daar zijn ze op uit, dat bedenken ze. Wat er uit “hun keel” komt, is dodelijk. “Een open graf” is een graf dat gereedgemaakt is om een dode in te leggen (vgl. Jr 5:16). Deze beelden zijn alleen te herkennen door hen die met God in gemeenschap leven. Het zit allemaal verborgen in “hun tong”, hun ‘gladgemaakte tong’, waarmee ze argeloze luisteraars vleien om hen zo mee te sleuren naar het verderf van de dood.

Deze beschrijving van de goddelozen wordt door Paulus in de brief aan de Romeinen aangehaald. Wat David hier van hen zegt, is namelijk van toepassing op ieder mens. Het is een van de citaten waarmee Paulus duidelijk maakt dat geen mens rechtvaardig is (Rm 3:13).

David, en in hem het gelovig overblijfsel in de eindtijd, doet een beroep op God om zijn belagers schuldig te verklaren (Ps 5:11). Op grond van de schuldigverklaring vraagt hij aan God of Hij hen “ten val” wil brengen “met hun opvattingen”. De bedoeling is dat ze door hun eigen opvattingen ten val komen. Hun opvattingen bewerken hun eigen val (vgl. Jb 18:7; Hs 11:6).

Hun opvattingen hebben hen tot “vele overtredingen” gebracht. Het denken van de mens voert hem tot niets anders dan het begaan van zonden. God moet hen daarvoor uit Zijn tegenwoordigheid verdrijven. Zo heeft Hij Adam en Eva uit het paradijs ‘verdreven’ vanwege hun overtreding van Zijn gebod (Gn 3:24).

David noemt de grond voor de veroordeling en de uitoefening van het oordeel: “Want zij zijn U ongehoorzaam.” Ze zijn opstandig en weerspannig. Hij vraagt niet om Gods veroordeling en oordeel omdat zij hem, David, zo smadelijk behandelen, maar omdat zij ten diepste Gods gezag niet erkennen. In Psalm 4 heeft hij geprobeerd de harten van het opstandige volk te bereiken (Ps 4:3-6). Nu dit vergeefs blijkt te zijn blijft alleen het oordeel over. David oefent niet zelf de wraak over de opstandelingen uit, maar geeft die God in handen (vgl. Rm 12:19; 2Tm 4:14).

De roep om wraak in Ps 5:11 is typerend voor het boek Psalmen. Dit past bij Gods aardse volk. In de toekomst, als de gemeente is opgenomen, klinkt uit de mond van gelovigen de vraag aan God om wraak over de goddelozen te brengen (Op 6:10). Wel is het net als hier bij David dat ze aan God vragen of Hij het wil doen; ze vragen niet of ze zelf wraak mogen nemen. Ze vragen niet om wraak omdat ze wraakzuchtig zijn, maar omdat ze ernaar verlangen dat het recht zijn loop heeft.

Voor ons, leden van de nieuwtestamentische gemeente, is een vraag om wraak niet gepast. De Heer Jezus heeft tijdens Zijn leven op aarde ook geen wraak uitgeoefend. Hij heeft Zijn discipelen, als zij vuur van de hemel willen laten neerdalen, daarover bestraft en hun het werkelijke doel van Zijn komst op aarde voorgehouden (Lk 9:54-56). Hij laat ons zien dat wij voor onze vijanden zullen bidden (Lk 23:34). Stéfanus heeft dat begrepen en bidt voor zijn moordenaars om vergeving (Hd 7:60).

Het gelovig overblijfsel van Israël, voor wie de zegeningen aards zijn, zal de aarde bezitten en alle zegeningen genieten die God Zijn aardse volk heeft beloofd. Om die zegen in vrede en rust te kunnen genieten is het noodzakelijk dat Zijn volk wordt verlost van de gewelddadige en bedrieglijke mensen. Dat zal gebeuren door het oordeel dat Christus over die vijanden brengt. De nieuwtestamentische gelovigen van de gemeente worden op een andere wijze van hun vijanden bevrijd: zij worden weggenomen van de aarde, waar de gewelddadige mensen regeren, en gaan naar de hemel.

Copyright information for DutKingComments