Psalms 5:5-6

Nederlandse verzen (5-7)

Wat God haat en verafschuwt

Door zijn gemeenschap met God in gebed en het verwachtend uitzien naar de verhoring ervan ziet de psalmist ook hoe God over de goddelozen en hun verschillende vormen van goddeloosheid denkt. Het gebruik van de woorden ‘geen’, ‘niet’ en nog een keer ‘niet’ in de Ps 5:5-6 maakt duidelijk dat God geen gemeenschap kan hebben met het kwaad. Wie gemeenschap heeft met God, deelt in Zijn gevoelens over het kwaad (vgl. 1Ko 13:6).

David begint ermee te zeggen dat God geen God is Die Zich verheugt over goddeloosheid (Ps 5:5). Zonde geeft geen vreugde, maar verstoort elke vreugde en maakt die onmogelijk zolang de zonde niet wordt beleden en nagelaten.

“De kwaaddoener” kan de gedachte hebben dat hij heel godsdienstig is. Bij de kwaaddoener kunnen we aan Absalom denken, en aan hem van wie hij een beeld is, de antichrist. Hij kan zich aanmatigen dat hij er recht op heeft in Gods tegenwoordigheid te zijn, maar daar is geen sprake van. Hij zal daar “niet verblijven”. God en het kwaad gaan niet samen. In de vraag “welk deelgenootschap hebben gerechtigheid en wetteloosheid?” (2Ko 6:14) ligt het antwoord opgesloten.

In Ps 5:6 noemt David een hele categorie mensen die hij betitelt als “de dwazen”. Zij kunnen zich inbeelden verstandig en slim te zijn, maar in werkelijkheid zijn ze dwazen omdat ze geen rekening houden met God. Zij “blijven niet staande” voor Gods ogen. Ze hebben nergens steun of houvast als ze worden geoordeeld, maar vallen om. Het hele gezelschap dat de Heer Jezus gevangenneemt, wordt gedwongen voor Hem neer te vallen als Hij alleen maar Zijn naam “Ik ben” uitspreekt (Jh 18:6).

God ‘haat’, ‘brengt om’ heeft ‘een afschuw’ (Ps 5:6-7) van de boosdoeners. Hij “haat allen die onrecht bedrijven” (vgl. Hb 1:9a). God is liefde, jazeker, maar nooit gaat Zijn liefde ten koste van Zijn gerechtigheid. Zijn liefde blijkt uit Zijn geduld en de gave van Zijn Zoon voor ieder die in Hem gelooft. Wie dat aanbod van genade afwijst, valt in handen van de levende God. En dat is vreselijk (Hb 10:31). Hij haat niet alleen de zonde, maar ook de zondaars die volharden in het kwaad. De zondaars worden geoordeeld naar hun werken, en vanwege hun werken worden zij in de poel van vuur geworpen (Op 20:12-14).

Ook “de leugenaars” worden door God omgebracht. God is de God van de waarheid. Leugenaars staan niet met Hem in verbinding. Zij volgen de vader van de leugen, de duivel (Jh 8:44a). Bij “de man van bloed en bedrog” kunnen we in de eerste plaats weer aan Absalom denken. Hij is een volgeling van de duivel, die “een mensenmoordenaar van [het] begin af” is en “de leugen spreekt” (Jh 8:44b). Het is ook van toepassing op de man in wie de duivel zich ten volle openbaart, “de mens van de zonde … de zoon van het verderf”, dat is de antichrist (2Th 2:3).

‘Bloed en bedrog’ zijn de twee hoofdkenmerken van de duivel en de antichrist. ‘Bloed’ wijst op geweld, moord. ‘Bedrog’ wijst op leugen, misleiding, begeerte. We vinden ze allebei als de zonde zijn intrede in de wereld doet. De eerste zonde is dat de satan Eva door leugen en begeerte misleidt (Gn 3:1-7). De tweede zonde is die van geweldenarij, de moord van Kaïn op Abel (Gn 4:8). Alle zonden zijn tot één van deze twee kenmerken terug te voeren (vgl. Gn 6:11).

Copyright information for DutKingComments