Psalms 50:1

Inleiding

Psalmen 50-51 sluiten aan op Psalmen 42-49. In deze twee psalmen vinden we de conclusie van de voorgaande hoofdstukken. In Psalm 50 vinden we wat God te zeggen heeft door de moeite van de (grote) verdrukking. In Psalm 51 vinden we het resultaat van de verdrukkingen en wat God daarmee te zeggen heeft in de harten van het gelovig overblijfsel. Dat resultaat is een berouwvol hart, een hart dat is verbroken en verbrijzeld en vol erkenning is van hun zonden (Ps 51:19).

In Psalm 50 spreekt God tot de mens, in Psalm 51 spreekt de mens tot God. Psalm 50 gaat over de zonde tegen God, Psalm 51 gaat over de zonde tegen de naaste. Deze twee zonden zijn de oorzaak van de twee rechtszaken die God met Zijn volk heeft. In Psalm 50 spreekt God erover dat Hij geen dierlijke offers wil, maar lofoffers uit het hart.

De offerdienst in de dan herbouwde tempel in Jeruzalem, waar het gelovig overblijfsel tijdelijk samen met de ongelovig massa van het volk aan de HEERE offert, wordt afgewezen. De HEERE wil gediend worden in oprechtheid en waarheid. In Psalm 51 spreekt de mens die zijn zonden erkent. Die mens brengt als offers “een gebroken geest” en “een verbrijzeld en verslagen hart” (Ps 51:19). Zulke offers zijn naar Gods welgevallen.

In veel psalmen wordt het volk van God samengeroepen om God te eren en te prijzen en zich in Hem te verheugen. Dat is in Psalm 50 niet zo. Deze psalm beschrijft een rechtszaak die God met Zijn volk heeft. Hij is zowel de Rechter als de Aanklager. De toon is daardoor ernstig.

Een indeling van de psalm:

Ps 50:1-6 Oproep om bij de HEERE te komen.

Ps 50:7-15 Het ware offer is niet slechts stieren of bokken, maar dankzegging en getrouwheid.

Ps 50:16-21 Afwijzing van een goddeloos leven van de mondbelijders.

Ps 50:22-23 Samenvatting.

God komt als Rechter

Dit is de eerste “psalm” van de twaalf psalmen die we “van Asaf” in Psalmen hebben (Ps 50:1a). Het gaat in deze psalm over het offeren aan God op een Hem welgevallige wijze. Asaf is daarvoor de geschikte persoon. Hij is het hoofd van de Levieten die dienaars zijn om God te loven en te prijzen (1Kr 16:4-5; 7). Hij is ook een profeet en een ziener (1Kr 25:2; 2Kr 29:30).

De naam Asaf betekent ‘hij die vergadert’. Hier vinden we God Zelf, Die het overblijfsel, Zijn gunstgenoten (Ps 50:5), tot Zich vergadert om hen te vermanen, en daarna de goddelozen vergadert (Ps 50:16), de ongelovige massa, om hen te waarschuwen.

God begint met Zichzelf voor te stellen als “de God der goden, de HEERE” (Ps 50:1b). Hij is de Opperrechter in het universum. We spreken een aardse rechter aan met ‘edelachtbare’, maar de hoogste hemelse rechter is “de God der goden”. Als een aardse rechter in de rechtszaal binnenkomt, gaat iedereen staan. Als de HEERE de rechtszaal binnenkomt, gaat de hele schepping staan.

Deze Opperrechter is de HEERE, de God van het verbond met Zijn volk. In het tweede psalmboek wordt de naam HEERE zoveel mogelijk vervangen door de naam God. Maar hier wordt toch de naam HEERE, de verbondsnaam van God, gebruikt, om te benadrukken dat het hier gaat om het verbond. De HEERE is de God der goden, ofwel de allerhoogste God, en daarom worden alle mensen opgeroepen om te luisteren naar de allerhoogste God. Ook worden de hemel en de aarde opgeroepen om te getuigen bij de rechtszaak van de HEERE tegen Zijn volk.

Hij, God, spreekt, niet een mens. Daarom moet iedereen luisteren. Hij roept daartoe de aarde van oost tot west, van het ene einde tot het andere, op (vgl. Ml 1:11; Ps 113:3). Alle inwoners over het rond van de aarde worden als getuigen opgeroepen in de rechtszaak die Hij met Zijn volk heeft.

Vervolgens verschijnt God (Ps 50:2). Hij komt niet uit de hemel naar de Sinaï, maar “uit Sion” naar de aarde. Sion is Zijn woonplaats en wordt hier “de volmaakte schoonheid” genoemd (vgl. Ps 48:3). Dat is de schoonheid die Hij haar heeft gegeven, want zij moet aan Hem beantwoorden. Hij is “blinkend”. Dat blijkt bij Zijn verschijning (vgl. Dt 33:2). Hij is volmaakt zuiver. Waar Hij verschijnt, straalt Hij blinkend licht uit. Hier staat het in verbinding met Zijn oordeel over hen die tot Hem naderen.

Asaf is betrokken bij de verschijning van God aan Zijn volk. Hij spreekt over de komst van “onze God” (Ps 50:3). Het betreft Zijn komst om te oordelen. Uit het Nieuwe Testament weten we dat de komst van God ten oordeel gebeurt in de komst van de Zoon van God als de Mensenzoon (Mt 25:31; Hd 17:31).

Onze God komt, zegt Asaf, en hoe. Hij zal niet langer zwijgen. Hij heeft lang gezwegen, maar gaat nu rechtspreken. Als Hij gaat spreken, wil dat zeggen dat Hij gaat handelen (vgl. Op 19:15). Zijn spreken is identiek met Zijn handelen. Toen God de hemel en aarde schiep, deed Hij dat niet zozeer met Zijn handen, maar met Zijn woord.

Zijn komst gaat gepaard met een verterend vuur (2Th 1:7; Hb 10:26-27). Het doet denken aan Zijn verschijning op de Sinaï om de wet te geven (Ex 19:18). Dat geldt ook voor de geweldige storm rondom Hem waardoor alles beeft en schudt (Ex 19:16). Zijn majestueuze, indrukwekkende verschijning hier past bij het recht dat Hij volgens de wet van het verbond gaat toepassen op het volk.

In de rechtszaak die Hij met Zijn volk heeft, moeten de hemel daarboven en de aarde beneden plaatsnemen in de getuigenbank (Ps 50:4). De hemel en de aarde waren getuigen toen het verbond werd gesloten (Dt 30:19; Dt 31:28; Dt 32:1). Toen het verbond werd geschonden, werden zij opnieuw als getuigen opgeroepen (Js 1:2). En in de toekomst, waarover het in deze psalm gaat, zullen zij opnieuw als getuigen worden opgeroepen.

Hij gaat “over Zijn volk recht … spreken” en Hij wil dat ze daar als getuigen bij zijn. Dat is niet om te beoordelen of Hij rechtvaardig handelt, maar om te constateren dat alles door Hem op volmaakt rechtvaardige wijze gebeurt. Het is om zo te zeggen geen rechtszitting achter gesloten deuren, maar een openbare, voor iedereen toegankelijke en door iedereen verifieerbare rechtszitting.

God roept Zijn volk op zich voor Hem te verzamelen (Ps 50:5). De eersten die worden gedaagd zijn Gods “gunstelingen”. Het Hebreeuwse woord is chasidim, dat zijn zij die trouw zijn aan het verbond, en daarom in de gunst van God staan. Zij zijn het ware volk van God. Tegelijk wordt het volk er daardoor bij bepaald dat zij een grote verantwoordelijkheid hebben om daar ook mee in overeenstemming te leven. En daar heeft het ook bij hen aan ontbroken, zoals uit de aanklacht, die in de volgende verzen wordt voorgelezen, zal blijken.

Gods gunstelingen hebben op grond van het bloed van het nieuwe verbond het verbond vernieuwd. Zij staan opnieuw met Hem in een verbondsrelatie. De periode van “Lo-Ammi”, niet-Mijn volk (Hs 1:9), is ten einde. Ze zijn weer Gods volk. Daarbij hebben zij zich verplicht om Hem offers te brengen. De HEERE geeft nu onderwijs dat het niet gaat om plichtsvervulling, maar dat het een zaak van het hart is.

Ze krijgen te horen dat het niet om hun beoordeling gaat, maar om de beoordeling van de hemel, ofwel die van God (Ps 50:6). “Want God Zelf is Rechter.” De beoordeling ligt niet bij mensen, bij schepselen die hun eigen hart niet kennen, maar bij Hem, Die het hart van de mens volkomen kent (Jr 17:9-10). Om een rechtvaardig oordeel te kunnen vormen en een rechtvaardig vonnis te kunnen uitvoeren is die kennis noodzakelijk. God heeft volkomen kennis van alle daden van alle mensen en van de motieven die daaraan ten grondslag liggen.

Er is geen hoger bewijs van een juiste beoordeling en van een juiste uitvoering dan het feit dat God heeft beoordeeld en heeft uitgevoerd. Hij is “de Rechter van de hele aarde” en Hij doet “recht” (Gn 18:25b). Als Hij het heeft gedaan, doen wij er goed aan daar geen commentaar op te hebben, maar er van harte mee in te stemmen.

Copyright information for DutKingComments