Psalms 52:8

Nederlandse verzen (10-11)

Wat de rechtvaardige zal zijn en doen

De eerste woorden van Ps 52:10, “maar ik” geven aan dat nu het enorme contrast volgt tussen David en de geweldenaar. Hij vergelijkt zichzelf met “een bladerrijke olijfboom in het huis van God”. Dit kan hij zeggen zonder enige eigen roem en ondanks alle snoeven van de geweldenaar. Wat hij hier zegt, staat in groot contrast met de geweldenaar, die uit zijn tent wordt weggerukt (Ps 52:7).

Bladerrijk wil zeggen dat het loof van de boom niet verwelkt. Dat komt omdat deze boom geplant is aan waterstromen. Dit geldt voor het gelovig overblijfsel in de toekomst. Dat heeft dwars door de grote verdrukking heen, steeds zijn vertrouwen op God, de bron van verkwikking en leven, gesteld.

Profetisch spreekt de “olijfboom” van Israël in verbinding met de zegeningen van het verbond met God (goedertierenheid = verbondstrouw). We vinden dit in Romeinen 11 uitgewerkt. Voor een tijd zijn zij – Israël, de natuurlijke takken – afgebroken van de edele olijfboom. Maar binnenkort, als de wilde olijftakken – het naamchristendom – verwijderd zijn, zullen zij opnieuw op hun eigen olijfboom geënt worden (Rm 11:23-29).

David is voortdurend in het huis van God, dat wil zeggen in Gods tegenwoordigheid, terwijl de geweldenaar eeuwig buiten Gods tegenwoordigheid zal zijn. In tegenstelling tot de geweldenaar die op zijn grote rijkdom heeft vertrouwd, vertrouwt David op “Gods goedertierenheid”, Gods chesed, Gods trouw aan Zijn verbond en Zijn handelen op grond daarvan. Dat doet hij niet een keer als het eens nodig en nuttig lijkt te zijn, maar “eeuwig en altijd”.

We kunnen de vergelijking van de bladerrijke olijfboom in het huis van God toepassen op de nieuwtestamentische gelovige die zich in de gemeente door de Heilige Geest laat leiden. Bladerrijk wil zeggen dat er een uiterlijk getuigenis van de kracht van de Geest is. We zien dat bij gelovigen die in hun leven de vrucht van de Geest laten zien (Gl 5:22).

Er is nog iets wat David eeuwig zal doen en dat is God loven (Ps 52:11). Hier richt David zich rechtstreeks tot God. Voor het loven van God vindt hij aanleiding in wat God gedaan heeft. Hij heeft de geweldenaar en al zijn volgelingen gestraft en de Zijnen van alle blaam gezuiverd en gezegend.

David zal Gods “Naam verwachten”, waarmee hij zegt dat hij uitkijkt naar de openbaring van Gods kenmerken en handelen. Daarop is zijn hoop gevestigd, want hij weet dat die naam voor Gods gunstelingen, voor allen die in de gunst van God staan, goed is. Allen die in Gods gunst staan, zowel de gelovigen van het Oude als die van het Nieuwe Testament, kunnen daarvan getuigen. Zij zullen de Naam kennen die boven alle naam is en zullen Hem aanbidden als hun Heer en Hun God.

Als wij getuigen van de goedheid van Gods Naam, weten we dat veel andere gelovigen ook daarvan kunnen getuigen. Hij heeft veel namen. Elke naam toont een eigenschap. We hebben in ons leven veel namen of eigenschappen van Hem leren kennen. Voor elke naam of eigenschap kunnen we Hem loven en prijzen met allen die Hem ook zo hebben leren kennen.

Zo vinden we in deze psalm, profetisch gezien, onderwijs van de maskilim over de mens van de zonde en onderwijs over de bewaring van God voor het overblijfsel dat God zal aanbidden als deze mens van de zonde verbroken en ontworteld is.

Copyright information for DutKingComments