‏ Psalms 58:4-5

Opschrift

De woorden van dit opschrift staan ook in het opschrift van drie andere psalmen (Ps 57:1; Ps 59:1; Ps 75:1).

Voor “een gouden kleinood van David” zie bij Psalm 56:1.

Voor “voor de koorleider” zie bij Psalm 4:1.

Voor “[op] ‘Richt niet te gronde’” zie bij Psalm 57:1.

Nederlandse verzen (2-6)

Onrechtvaardige rechters

David roept de onrechtvaardige rechters ter verantwoording (Ps 58:2). Hij stelt aan de “raad van rechters”, om zo te zeggen het hoogste rechtscollege, de indringende vraag of ze werkelijk recht spreken. Hij stelt nog een tweede vraag: of ze wel billijk oordelen, of ze wel oordelen in overeenstemming met waarheid en recht.

Het Hebreeuwse woord elem kan betekenen ‘machtigen, heersers’. Vanwege het verband heeft de HSV gekozen voor “raad van rechters”. Het gaat hier om de leiders, de richters van het volk. Profetisch zijn het de leiders ten tijde van de grote verdrukking die zich aan het leiderschap van de antichrist onderwerpen. De Heer Jezus zegt dat in deze periode de wetteloosheid zal toenemen en de liefde van de velen – waarbij we vooral aan de afvallige massa van Israël onder aanvoering van de antichrist moeten denken – zal verkoelen (Mt 24:12).

Daarbij spreekt hij het college aan als “mensenkinderen”, letterlijk ‘zonen van Adam’. Deze hoge heren zijn in zichzelf niets anders dan gewone ‘mensenkinderen’. Dat blijkt wel uit het feit dat zij oordelen naar de verdorven overleggingen en vooroordelen die de mensenkinderen kenmerken die zonder God leven.

David geeft zelf antwoord op zijn vragen en doet dat op niet mis te verstane wijze (Ps 58:3). De rechters spreken geen recht en oordelen niet billijk. “Veeleer” misbruiken ze hun positie. Ze doen andere mensenkinderen in naam van het recht onrecht aan om er zelf beter van te worden. Dit onrecht zit in hun hart. Daar wordt het bedacht, wat God ziet als daar bedreven.

Hun handen, dat wil zeggen hun daden, volgen het onrecht dat in hun hart heerst. Ze wegen geweld af met hun handen. Het wordt zo voorgesteld, dat de zaak waarover zij moeten beslissen door hen op de ene kant van een weegschaal wordt gelegd, terwijl aan de andere kant van de weegschaal het recht ligt. Zo moet het in elk geval in een eerlijke rechtspraak gaan: er moet evenwicht zijn tussen de misdaad en het vonnis (vgl. Jb 31:6; Dn 5:27).

Maar deze rechters – en ook wel rechters vandaag de dag – passen niet het recht, maar geweld toe. In plaats van een rechtvaardige strafmaat af te wegen, wegen ze geweld af. Ze passen het in hun ogen nodige geweld toe om aan een rechtszaak zoveel mogelijk te verdienen. Dit gebeurt door hen “op de aarde”. Dat is hun werkterrein, net zoals dat van alle mensenkinderen. Als rechters voelen ze zich boven de aarde verheven en kijken ze met minachting op de mensen neer.

De rechters zijn onderdeel van een samenleving waar de goddelozen de dienst uitmaken (Ps 58:4). De rechters doen daar hard aan mee en gaan daarin zelfs voorop door hun onrechtvaardige rechtspraak. Zij “zijn [van God] vervreemd” (vgl. Ef 4:17-19). De rechters zijn losgeslagen van God, de opperste Rechter, en handelen naar eigen goeddunken en spelen voor god.

Dit gedrag is niet plotseling ontstaan, maar het kenmerkt hen “vanaf de baarmoeder”, dat wil zeggen vanaf het allereerste begin. Dat maakt het karakter van de (erf)zonde duidelijk. Het is de zondige natuur. Aan de macht van de erfzonde is door God in Christus een einde gemaakt voor ieder die erkent dat hij in ongerechtigheid is geboren en in zonde is ontvangen (Ps 51:7). .

Ze zijn “leugenaars”. Ze kunnen niet anders dan leugens vertellen, net als de duivel, die “een leugenaar is en de vader ervan” (Jh 8:44). Ze hebben geen enkele verbinding met de waarheid en daarom dwalen ze rond. Dit is zo “vanaf de [moeder]schoot”. Ze zijn nergens in te vertrouwen. Wat ze ook zeggen of beweren of beloven, het is allemaal vals. De oorzaak is niet dat ze misleid zijn of een verkeerde opvoeding hebben gehad, maar het bewust en schuldig handelen volgens wat ze in hun verdorven hart bedenken vanaf het moment dat ze bewust konden denken.

Hun spraak is “vurig vergif” dat “lijkt op slangengif” (Ps 58:5). Net als van de slangen de bek het gevaarlijkste wapen is – een slangenbeet van een giftige slang is door het vergif dodelijk (vgl. Nm 21:6) –, is ook van de rechters hun mond het gevaarlijkst. Ze praten als de slang, dat is de duivel, die de vader van de leugen is (Jh 8:44b). Zo verrichten ze hun verderfelijk en dodelijk werk.

Zelf zijn ze “als een dove adder, [die] zijn oren dichtstopt”. Ze sluiten zich af voor alles wat hen op hun verkeerde handelwijze en leugenachtige woorden wijst. Ze zijn daarom gevaarlijk en niet corrigeerbaar, net als een giftige slang die niet meer corrigeerbaar is voor de slangenbezweerder omdat hij zijn oren dichtstopt. De waarheid willen ze onder geen beding horen. Dat ze echte kinderen van hun vader, de duivel, zijn, blijkt wel uit wat er uit hun mond komt en waar ze hun oren voor dichtstoppen.

Ze willen “niet luisteren naar de stem van de bezweerder” (Ps 58:6). Ze sluiten zich voor elk geluid van waarschuwing af. De bezweerder kan nog zo kundig zijn, maar als er pertinente onwil is, kan hij niets met zijn bezweringen beginnen. We kunnen dit toepassen op het geweten dat ieder mens heeft. Als een mens iets wil doen wat niet goed is, spreekt zijn geweten als een ‘bezweerder’. De goddeloze rechter legt zijn geweten het zwijgen op en schroeit het dicht (1Tm 1:19; 1Tm 4:2).

Copyright information for DutKingComments