Psalms 58:6

Nederlandse verzen (7-10)

Straf voor de onrechtvaardige rechters

Op krachtige wijze, ingeleid met het aanroepen van God, “o God”, maakt David zijn verlangen bij God bekend dat Hij toch aan deze vreselijke praktijken een einde maakt. Alleen God kan dat doen. Het is een roep om gerechtigheid (vgl. Op 6:10). Hij stelt God enkele gepaste straffen voor, waardoor deze rechters onschadelijk worden gemaakt.

Wie deze voorstellen ongepast en hardvochtig vindt, geeft blijk van een ongezond medelijden met verdorven, onverbeterlijke opstandelingen tegen God. Ze staan willens en wetens met de vuist omhoog naar God. Zo iemand toont grote onverschilligheid voor het grote onrecht dat deze goddeloze rechters God en mensen aandoen.

Omdat de mond hun gevaarlijkste wapen is, vraagt David als eerste dat God toch hun tanden in hun mond breekt (Ps 58:7). Met gebroken tanden is het niet mogelijk om een prooi te bemachtigen en te eten. Zijn wapen en daarmee zijn macht is dan uitgeschakeld. Laat Hij de hoektanden – het Hebreeuwse woord betekent in de eerste plaats ‘kaken’ – van deze roof- en vraatzuchtige jonge leeuwen toch stukbreken. Dan kunnen ze geen prooi meer verslinden, dat wil zeggen dat ze hun boosaardige rechtspraak niet meer kunnen uitoefenen en nog meer slachtoffers maken (vgl. Jb 29:17).

David vraagt verder of God de goddeloze rechters wil laten smelten als water, zodat er alleen damp overblijft die wegdrijft (Ps 58:8). Dan zijn ze voorgoed verdwenen. God moet ook de pijlen die de goddeloze rechter aanlegt, dat zijn de dodelijke woorden die hij uitspreekt, laten zijn “alsof ze afgebroken zijn”. Zulke pijlen raken nooit doel en richten dus geen schade aan.

God moet hen ook laten “vergaan als een smeltende slak” (Ps 58:9). Van een smeltende slak gaat geen enkele dreiging uit. De slak wordt in het Hebreeuws ook een ‘slijmworm’ genoemd. Als een slak wordt vertrapt, verandert hij in een slijmige brei. God moet hen de zon niet laten zien “[als] de misgeboorte van een vrouw”. Ze moeten zijn als vroegtijdig en doodgeboren kinderen, waardoor ze nooit het licht van de zon hebben gezien (vgl. Jb 3:16; Pr 6:3-5).

Een laatste vergelijking om het oordeel over hen te illustreren is die van kookpotten die op een doornstruik worden gezet (Ps 58:10). Voordat de vlam in de doornstruik komt om de potten aan de kook te brengen, heeft de wind de doornstruik weggevaagd.

Met die snelheid zal God de goddeloze rechters “als [in] brandende [toorn] levend wegvagen” (vgl. Jb 27:21). Het geeft aan dat de goddelozen net zo waardeloos zijn als een doornstruik en dat het oordeel over hen plotseling en compleet zal zijn.

Copyright information for DutKingComments