Psalms 60:1

Inleiding

In deze psalm horen we via de mond van David de erkenning van het overblijfsel dat God hen heeft verworpen. Ze spreken het uit dat hun enige hoop is dat Hij Zich weer tot hen zal keren. Dat bewijst tegelijk dat zij met hun hart tot Hem zijn teruggekeerd. Ze tonen geen opstandige geest en zoeken geen hulp bij iemand anders. Ze aanvaarden de nood waarin ze zijn terechtgekomen als de rechtvaardige straf voor hun ontrouw als volk van God. Het antwoord van God is dat Hij Zijn banier geeft aan hen die Hem vrezen, dat is het gelovig overblijfsel (Ps 60:6). Dit is het bewijs dat “heel Israël” (Rm 11:26) zal overwinnen door Hem.

Nederlandse verzen (1-2)

Opschrift

Voor “een gouden kleinood” (Ps 60:1) zie bij Psalm 16:1.

Deze psalm is “ter onderwijzing” en heeft profetisch betrekking op de tijd dat de Heer Jezus uit de hemel is teruggekeerd om de vijanden van Zijn volk te oordelen. De onderwijzingen zijn bedoeld voor het nageslacht om te leren van de manier waarop het voorgeslacht in de nood tot God heeft geroepen en vooral van de manier waarop God heeft geantwoord (vgl. Dt 31:19; 21; 2Sm 1:18).

Voor “voor de koorleider” zie bij Psalm 4:1.

De uitdrukking “op ‘De lelie van de getuigenis’” is weer een muziekterm die de toon aanduidt waarop de psalm moet worden gezongen. “De lelie” wijst op lieflijkheid, teerheid en aangename geur. “De getuigenis” is de wet waardoor het volk aan God is verbonden. Deze psalm bezingt het feit dat er niets lieflijker en aangenamer is dan met God in een verbondsrelatie te staan.

De historische achtergrond is het gevecht dat David met de Syriërs van Mesopotamië en Zoba heeft gehad (Ps 60:2). Deze vijanden hebben grote nood bij David veroorzaakt. Hij heeft zich door God verstoten gevoeld (Ps 60:3). Dat heeft hem tot een ernstig gebed tot God gebracht. Joab is daarna door God gebruikt om aan deze situatie een einde te maken door op de terugtocht de Edomieten te verslaan (2Sm 8:3-14; 1Kn 11:15-16; 1Kr 18:12).

Nederlandse verzen (3-7)

Gebed om Gods terugkeer

David begint de psalm met tegen God te zeggen dat de verwoestingen die door de vijand zijn aangericht, van God afkomstig zijn (Ps 60:3). Hij ziet dat God hen verbroken heeft. Direct daarna erkent hij de oorzaak daarvan: God is toornig geweest. Dat wil zeggen dat er iets bij Zijn volk is gebeurd dat die toorn heeft veroorzaakt. Tegelijk vraagt David aan God om weer tot hen terug te keren en Zijn legers weer aan te voeren in de strijd.

David vergelijkt de toestand van dat moment met een aardbeving die door God is veroorzaakt (Ps 60:4). Het is natuurlijk ook dramatisch dat Israël, het door God uitverkoren volk, ten onder dreigt te gaan. Daardoor wankelt het op zijn grondvesten. Door de aardbeving is het land “gespleten” (vgl. Zc 14:4). De samenhang is verdwenen, er is geen eenheid meer. Daarom bidt David dat God toch zijn breuken zal genezen, want de hele samenleving wankelt. Hiermee vraagt hij of God de gevolgen van de nederlaag wil wegnemen, want chaos dreigt.

God heeft Zijn volk, Zijn eigendomsvolk, “een harde zaak doen zien” (Ps 60:5), dat zijn dingen die moeilijk te dragen en pijnlijk zijn. Ze hebben wijn te drinken gekregen, niet om er vrolijk van te worden, maar om hen te laten waggelen en hun zicht te vertroebelen (vgl. Js 51:17). God heeft dat over hen gebracht (vgl. Am 3:6).

Dan komt het keerpunt. David ziet dat God “een banier” heeft gegeven aan wie Hem vrezen (Ps 60:6). Een ‘banier’ spreekt van overwinning, door God gegeven. Mozes heeft een altaar voor de HEERE gebouwd na een overwinning op de Amalekieten en noemde het: “De HEERE is mijn Banier!” (Ex 17:15; vgl. Js 11:10).

God geeft de overwinning aan het Godvrezende deel van Israël, dat is voor Hem het ware Israël. Die banier moeten ze opheffen “[als teken] van de waarheid” dat God voor hen is en dat zij in Zijn kracht overwinnen. Het is geen banier om mee in een parade te lopen, maar om achterna te lopen in de strijd. De waarheid is dat elke overwinning door God wordt gegeven en dat Hem daarvoor alle roem en eer toekomt.

Voor ons geldt dat wij zullen “strijden voor het geloof dat eenmaal aan de heiligen is overgeleverd” (Jd 1:3). ‘Het geloof’ is de geloofswaarheid. We strijden voor de waarheid als wij de waarheid hooghouden als een banier, terwijl de waarheid op alle terreinen van het leven van alle kanten wordt aangevallen. Bij deze strijd moeten we blijven bedenken dat het Gods waarheid is en dat Hij de overwinning geeft.

Zij die het Godvrezende deel van Israël vormen, worden door David “Uw beminden” genoemd (Ps 60:7; vgl. Ps 108:7). Zij zijn het voorwerp van Gods liefde. David pleit hier bij God op grond van Zijn liefde voor hen die een overblijfsel zijn te midden van het afvallige volk. Hij vraagt God hen te verlossen door Zijn rechterhand, dat is door Zijn kracht, en hen zo te antwoorden.

Copyright information for DutKingComments