Psalms 62:5

Nederlandse verzen (6-9)

Vertrouw op God

De confrontatie met de bedenkers van kwaad (Ps 62:4-5) maakt het nodig dat David met een krachtig “zeker” – voor de vierde keer gebruikt David dit woord – tegen zichzelf zegt te zwijgen voor God (Ps 62:6). Dit is sterker dan wat hij in Ps 62:2 zegt. Het laat zien dat er een groeiend Godsvertrouwen is, zoals we ook zien in Ps 62:7b. Dat leidt weer tot het bemoedigen van anderen om ook hun vertrouwen op God te stellen (Ps 62:9).

David brengt niet de bedenkers van het kwaad voor God, maar zichzelf. Hij zegt tegen zichzelf dat zijn verwachting alleen van God is. Alles in hem is op God gericht in het vertrouwen dat hij en zijn toekomst in de hand van God zijn. Hij snoert daarmee de tegenstanders de mond, evenals de mogelijk opkomende twijfel in zijn ziel.

Met nog een keer een krachtig “zeker” (Ps 62:7) voegt hij eraan toe wat God voor hem is. God is zijn onwankelbare “rots”, zijn tegenwoordige en toekomstige “heil” (of: “behoudenis”) en zijn onneembare “veilige vesting”. Als hij zo zegt Wie God voor hem is, komt hij tot de uitspraak: “Ik zal niet wankelen.”

Zoals al is gezegd, zien we hier een groeiend vertrouwen op God. Een paar verzen terug heeft hij gesproken over “niet al te zeer wankelen” (Ps 62:3). Nu zegt hij met zekerheid “ik zal niet wankelen”. Deze groei in zekerheid zal ook bij het gelovig overblijfsel in de eindtijd worden gevonden.

Deze groeiende zekerheid komt ook tot uiting in wat David “in God” heeft (Ps 62:8). Hier gaat het niet meer zozeer om Wie God voor hem is, maar Wie God Zelf is. Als hij zegt dat zijn “heil” en zijn “eer” in God zijn, ligt de nadruk niet op zijn eigen heil en zijn eigen eer, maar op God. Zijn heil of verlossing of behoudenis en zijn eer of heerlijkheid of positie hebben hun oorsprong en betekenis in God. Ze zijn in Hem en hebben alleen daarom waarde.

Hetzelfde geldt voor zijn “sterke rots” en zijn “toevlucht”. Dit heeft hij ook in Ps 62:3 gezegd. Dat hij dit herhaalt, betekent dat hij er nadruk op legt. De nadruk ligt niet op het nut ervan voor hem – en dat nut is groot! – maar op God, in Wie deze dingen aanwezig zijn. Zijn bescherming en veiligheid staan niet meer op de voorgrond, maar God in Wie deze dingen worden gevonden.

God is altijd wat David hier van Hem zegt. God gebruikt de diverse omstandigheden waarin de Zijnen kunnen zijn om steeds meer van Zichzelf bekend te maken. Hij wil ons oog boven de verlossing uit of door de verlossing heen richten op Hemzelf. Al Zijn handelingen ten gunste van ons moeten ons brengen tot bewondering van Zijn Persoon en niet van de handelingen zelf.

Als het oog zo op God is gericht, getuigt de gelovige daarvan aan anderen om ook zo op God te vertrouwen (Ps 62:9). In wat David hier zegt, horen we de Messias spreken, Die het volk, het overblijfsel, uitnodigt om ook op God te vertrouwen en dat “te allen tijde” te doen. Het gaat om voortdurend vertrouwen en dat in alle omstandigheden, van voorspoed en van tegenspoed. Als wij geloven dat Hij volmaakt is in Zijn wegen, zullen we niets zonder Hem willen doen.

Dit betekent niet dat er geen oefeningen en beproevingen meer zijn. Wachten op God betekent ook niet dat wij niet tot Hem hoeven te roepen. Juist omdat er vertrouwen op God is, volgt de aansporing hun hart voor Zijn aangezicht uit te storten. Alles wat er in het hart is, mag tegen Hem worden gezegd. Gods antwoord daarop is dat Hij Zijn vrede in het hart geeft (Fp 4:6-7). Of Hij geeft waar we om vragen, en wanneer Hij het geeft, zullen we aan Hem overlaten als we eraan denken dat Hij vol goedheid en liefde is voor hen die op Hem wachten.

Christus heeft in Zijn hele leven Zijn hart uitgestort voor God. Dat zien we telkens als we in de evangeliën lezen dat Hij in gebed is. Hij is een en al gebed (Ps 109:4b). We zien dit met name in het evangelie naar Lukas waar Hij als de volmaakte Mens wordt voorgesteld. We vinden Hem daar achtmaal in gebed (Lk 3:21; Lk 5:16; Lk 6:12; Lk 9:18; 29; Lk 11:1; Lk 22:41; Lk 23:34a). Het zevende gebed, dat in Gethsémané, is wel het indrukwekkendste. Daar stort Hij Zijn hart uit voor Gods aangezicht omdat het vol is van het werk dat Hij zal gaan volbrengen op het kruis van Golgotha waar Hij tot zonde zal worden gemaakt.

Dan zegt Hij niet alleen ‘God is Mijn toevlucht’ (Ps 62:8), maar “God is voor ons een toevlucht”. Door het woord “ons” verbindt Hij Zich met het overblijfsel. Dat doet Hij ook als Hij Zich laat dopen en zegt: “Zo past het ons [Hij en Johannes de doper] alle gerechtigheid te vervullen” (Mt 3:15).

Copyright information for DutKingComments