‏ Psalms 66

Inleiding

Deze psalm is een voortzetting van het loflied van Psalm 65. Waar de vorige psalm eindigt met het juichen van de schepping (Ps 65:14), vinden we in Psalm 66 de aansporing aan de hele mensheid om God te aanbidden en Zijn Naam psalmen te zingen (Ps 66:4). Het Joodse overblijfsel zal de wet en het Woord van de HEERE onderwijzen aan alle mensen (Js 2:3). De taal die in deze psalm gebruikt wordt, is die van de verlossing van Israël uit Egypte (Ps 66:6). De aanleiding om God groot te maken is hier de toekomstige verlossing van het overblijfsel uit de grote verdrukking.

Deze psalm gaat over God als de Bevrijder van Zijn volk. Hij heeft alles gedaan, Hij wordt overal in gezien. Het begint met de bevrijding van Zijn volk uit Egypte (Ps 66:6-7). Daarin toont Hij Zijn macht. Het is de macht van bevrijding van vijanden, maar ook de macht die leven uit de dood geeft (Ps 66:9).

Het herstel van Israël, dat wil zeggen dat God hen weer als Zijn volk aanneemt en erkent, is in feite leven uit de dood (Rm 11:15b). Dit zien we in de verlossing van het overblijfsel in de eindtijd, die ook helemaal Zijn werk is (Ps 66:10-12). Het gevolg is zegen voor het volk in het vrederijk die door Hem aan hen wordt gegeven (Ps 66:20).

Het is opmerkelijk dat het eerste gedeelte van de psalm, Ps 66:1-12, in het meervoud is, terwijl het tweede gedeelte, Ps 66:13-20, in het enkelvoud is. Het gaat hier om de voortzetting van wat het overblijfsel is begonnen in Psalm 65. Het enkelvoud maakt duidelijk dat het loflied niet alleen collectief is, maar dat ieder persoonlijk betrokken is (vgl. Zc 12:12-14).

Heel de aarde juicht voor God

De psalm is anoniem. Er is in het leven van David geen gebeurtenis die een aanknopingspunt zou kunnen zijn voor deze psalm. Wel geeft de psalm profetisch uitdrukking aan uitingen van het gelovig overblijfsel in de eindtijd. Dat maakt het mogelijk dat David als profeet deze psalm geschreven heeft. We zien namelijk dat deze psalm door het overblijfsel gebruikt kan worden om aan het einde van de grote verdrukking God te loven vanwege de verlossing die Hij geeft. Zij geven hiermee de les die zij hebben geleerd, door aan alle mensen, zodat ook zij de Heer groot kunnen maken.

Voor “een lied” (Ps 66:1a) zie bij Psalm 65:1.

Het is “een psalm” die “voor de koorleider” is. Zie bij Psalm 4:1.

Wat nooit is gebeurd, zal gebeuren als de Heer Jezus regeert: heel de aarde juicht voor God (Ps 66:1b). Er zullen psalmen worden gezongen “voor Zijn heerlijke Naam” (Ps 66:2). Zijn Naam wordt nu nog veracht op aarde, maar dan is de heerlijkheid van Zijn Naam voor iedereen duidelijk.

Zijn Naam staat voor Zijn Persoon en Zijn eigenschappen. Zijn heerlijke Naam is de som van al Zijn eigenschappen. God is licht en Hij is liefde (1Jh 1:5; 1Jh 4:8; 16). Al Zijn eigenschappen vloeien daaruit voort. Alles wat er van Hem zichtbaar wordt, geeft aanleiding “Hem lof [en] eer” te geven, wat gebeurt door het bezingen van Zijn eigenschappen.

De dichter geeft aan op welke manier, met welke woorden, God lof en eer kan worden gegeven (Ps 66:3). Hij geeft er de woorden voor (vgl. Hs 14:3-4). Het moet gaan over het glorierijke en daardoor vrees inboezemende handelen van God. Iedereen wordt opgeroepen tegen God te zeggen: “Hoe ontzagwekkend bent U [in] Uw werken.”

Gods macht wordt in Zijn werken zichtbaar op een manier dat ook Gods vijanden het niet meer wagen Hem te weerstaan. Ze zullen doen alsof ze zich van harte aan de God van Israël onderwerpen (vgl. Ps 18:44). Hun onderwerping is slechts geveinsd, huichelachtig. Ze tonen hun vijandschap niet omdat ze weten dat ze direct geoordeeld zullen worden als ze zich openlijk tegen Hem verzetten (Ps 101:8). Uiteindelijk zal elke knie zich buigen en belijden “dat Jezus Christus Heer is, tot heerlijkheid van God [de] Vader” (Fp 2:11).

De psalmdichter weet dat het kwaad niet zal overwinnen. Heel de aarde zal zich voor God neerbuigen wanneer Hij Zich in Zijn macht over het kwaad openbaart door het te oordelen (Ps 66:4). Bij dit neerbuigen moeten ze voor God en Gods Naam psalmen zingen. God maakt Zich in Zijn Naam bekend. De gepaste reactie van de mensen daarop is het zingen van een lied tot Zijn eer waarin Zijn eigenschappen en kenmerken worden geroemd.

Kom en zie

Als de dag van de HEERE is aangebroken, neemt God de regering Zelf in handen. Met de oproep “kom en zie Gods daden” worden de mensen opgeroepen om dichterbij te komen en Zijn daden van verlossing en regering te zien (Ps 66:5). God heeft de regering over de schepping aan de mens toevertrouwd, maar die heeft hopeloos gefaald. We zien dat bij Adam en bij Nebukadnezar. Door de verlossing heeft Hij dat hersteld.

Als God openlijk gaat regeren, wat Hij doet door Zijn Zoon, de Messias, verricht Hij daden die ontzagwekkend voor de mensenkinderen zijn. De mensen hebben gemeend dat zij alles op aarde konden bepalen. Zij hebben geleefd en gezag uitgeoefend zonder rekening te houden met God. Dat heeft tot grote onrechtvaardigheid geleid. Als God gaat regeren, zal Hij alle onrecht oordelen.

De psalmist haalt twee voorbeelden van Gods ontzagwekkende daden aan die Hij heeft verricht in de vroege geschiedenis van Zijn volk (Ps 66:6; Ps 114:3; 5). Bij de doortocht door de Rode Zee heeft God “de zee veranderd in het droge” (Ex 14:21). Bij de doortocht door de rivier de Jordaan heeft Hij de Jordaan drooggelegd en is het volk “te voet door de rivier gegaan” (Jz 3:14-17).

God heeft Egypte geoordeeld en Zijn volk uit de slavernij bevrijd. Bij de Rode Zee heeft Hij Zijn volk volledig van de macht van de vijand bevrijd, want de Egyptenaren zijn in de Rode Zee omgekomen (Ex 14:28-31). Daar, aan de andere kant van de Rode Zee, hebben ze zich in God verblijd (Ex 15:1-3). Een dergelijke bevrijding gevolgd door een dergelijke blijdschap zal ook het overblijfsel, het Israël van God, in de eindtijd beleven. Daarover gaat het in deze psalm.

Zijn daden in het verleden bieden onvoorwaardelijke garantie voor de toekomst. God heeft niet slechts in het verleden een keer Zijn macht getoond, maar “Hij heerst eeuwig met Zijn macht” (Ps 66:7; Ex 15:18). Hij is machtig en blijft dat tot in eeuwigheid. Hij troont in de hoge hemel, vanwaar “Zijn ogen … de wacht over de heidenvolken” houden. Nooit verliest hij iets of iemand uit het oog. “Laten de opstandigen” dit niet vergeten, opdat ze “zich niet verheffen” om tegen Hem op te staan. Een dergelijke waarschuwing staat ook in Psalm 2 (Ps 2:9).

Gelouterd en uitgeleid naar de overvloed

De goedheid van God in de geschiedenis van de verlossing van Zijn volk veroorzaakt een nieuwe oproep om God te loven (Ps 66:8). Het gaat om een oproep van het overblijfsel van Israël aan de volken om God te loven vanwege wat Hij aan Israël gedaan heeft. De aanleiding is wat in Ps 66:10 staat, wat we zien aan het woord “want” waarmee dat vers begint. Alle volken die met God in verbinding zijn gekomen, worden opgeroepen “onze God”, dat is de God van het overblijfsel ofwel de God van Israël, te loven. Het gaat erom dat de roem van God, Zijn grote Naam en faam, luid wordt verkondigd. Zijn roem is wat Hij heeft gedaan in de bevrijding van Zijn volk.

Gods roem is hier direct verbonden aan het weer leven geven aan Zijn volk en hen staande houden op de weg van het geloof (Ps 66:9). God moet geroemd worden vanwege Zijn unieke eigenschap dat Hij leven geeft. Hij is de Enige Die dat kan, want Hij is de levende God. Hij is ook de Enige Die dit leven tot ontplooiing brengt en leidt en ondersteunt, en door de beproeving heen staande houdt op de weg van het geloof, zodat het niet wankelt.

Het overblijfsel is door allerlei beproevingen en verdrukkingen heen gegaan (Ps 66:10). Daarin zijn zij, dat wil zeggen hun geloof, “gelouterd, zoals men zilver loutert” (vgl. Ml 3:3; Zc 13:9; 1Pt 1:7). De beproeving is zwaar geweest, maar ze zien het lijden als de weg en de hand van God met hen. Zo zeggen ze het ook in de volgende verzen.

Ze zien dat ze door God “in het net” van gevangenschap zijn gebracht (Ps 66:11; vgl. Kl 1:13). Ze zijn als een vogel die in een net gevangen is. Hij kan zijn vleugels niet meer uitslaan, is machteloos en overgeleverd aan de wil van de vogelvanger. God heeft ook “een knellende band” om hun middel gelegd, waardoor ze krachteloos zijn en niet meer kunnen lopen.

God is het ook Die “de sterveling”, in wie we de antichrist herkennen, over hun hoofd heeft doen rijden (Ps 66:12; vgl. Js 51:23). Het ziet op het overgeven in de hand aan de vijand en de diepe vernedering die Hij over hen brengt. Ze zijn “in het vuur en in het water gekomen”, waarmee ze de zware verdrukking beschrijven waarin ze terechtgekomen zijn met het gevaar van verbranden en verdrinken, van ondergang en dood (vgl. Js 43:2).

In ons leven kan het ook zo zijn, dat mensen ‘over ons heen lopen’. Ze maken ons het leven bijzonder zwaar. Hoe belangrijk is het dan boven deze mensen heen op God te zien, Die dit voor ons bestwil nodig heeft geacht. Alle beproevingen die ons door mensen worden aangedaan, ongeacht of ze gelovig of ongelovig zijn, mogen we aannemen uit de hand van God. Dat geeft rust te midden van de ellende. Dan zien we niet meer de hand van mensen, maar de hand van een liefdevolle Vader.

Als er aan de beproeving een einde komt, is dat ook door God Zelf bewerkt. God beproeft niet boven wat iemand kan verdragen, maar geeft ook de uitkomst op de juiste tijd (1Ko 10:13). Het volk dat ten dode gedoemd leek te zijn, heeft Hij het leven hergeven (Ps 66:9a). Het scheen de val nabij, maar Hij heeft het staande gehouden (Ps 66:9b). Het was gevangen in een net, maar Hij heeft het de ruimte gegeven (Ps 66:11a). Het had een knellende band om het middel, maar Hij heeft die verbroken (Ps 66:11b). Na al Zijn handelingen van bevrijding heeft Hij hen “uitgeleid naar de overvloed” (vgl. Dt 8:7). Zijn doel met de beproeving is om hen “uiteindelijk wel te doen” (Dt 8:15-16).

Dit zullen wij ook eenmaal zeggen als we bij de Heer zijn en op onze hele levensweg samen met Hem terugkijken. We kunnen het nu ook al zeggen als we na een moeilijke periode in ons leven daarop terugkijken. Dan zien we dat Hij steeds bij ons is geweest, hoewel we ons soms alleen hebben gevoeld, en ons uit de moeilijkheden heeft gebracht in het genot van een overvloed aan geestelijke zegen. Op aarde is het Gods bedoeling met de beproevingen dat “wij aan Zijn heiligheid deel zouden krijgen” (Hb 12:10). Voor de eeuwigheid betekent het dat Hij ons uiteindelijk in de overvloed van het huis van de Vader binnenleidt.

Gelofte offers

Vanaf nu gaat de psalm verder in de eerste persoon enkelvoud. Hier is de psalmist, de koning zelf, aan het woord. We kunnen ook zeggen dat hier profetisch de Geest van Christus aan het woord is. Niet alleen de wereld zal God psalmen zingen. De verloste zal Gods huis binnengaan om zijn geloften die hij in zijn nood aan God heeft gedaan, na te komen (Ps 66:13). Deze offerdienst zal in het vrederijk door Gods volk worden gedaan.

Het brandoffer is in zijn geheel voor God (Lv 1:9; 13). Brandoffers spreken van het werk van de Heer Jezus dat Hij helemaal tot Gods eer heeft volbracht. Aan het nakomen van geloften is een gelofteoffer verbonden (Lv 7:16; vgl. Hd 21:23-26). Een gelofteoffer is een van de vormen van een dank- of vredeoffer. Een gelofteoffer spreekt als vredeoffer van gemeenschap. Wie zien dat tot uitdrukking gebracht in Ps 66:16, waar de psalmist ‘allen die God vrezen’ hierbij betrekt.

De lippen van de psalmist hebben die geloften geuit, en zijn mond heeft ze uitgesproken toen hij in nood was (Ps 66:14; vgl. Ri 11:30-40; Jn 2:9). Het betreft niet bedachtzaam uitgesproken woorden, maar woorden die het gevolg van de nood zijn. Wat hij heeft gezegd, mag dan vol emotie zijn, ze daarom niet minder gemeend. De psalmist weet nog goed wat hij vanuit zijn diepe nood heeft gezegd, en hij houdt zich daar ook aan als de bevrijding door God een feit is.

Hij zal zijn lof en dank uiten door met “brandoffers van mestvee” Gods huis binnen te gaan (Ps 66:15). Hij wil het beste geven als dank voor wat God heeft gedaan. De “offergeur van rammen” omgeeft hem als hij bij God komt. De ram is het speciale dier dat wordt gebruikt bij de inwijding van de priesters (Lv 8:22; 29). De ram spreekt van de toewijding van de Heer Jezus aan God tot in de dood. Uit Zijn leven en in het bijzonder uit Zijn sterven is voor God een aangename geur tot God omhooggestegen.

Tot zijn offer behoren ook “runderen met bokken” ofwel brandoffers met de bijbehorende zondoffers. Bokken worden vooral gebruikt als zondoffer (Lv 4:24; Lv 9:3; 15; Lv 10:16; Lv 16:15). De bok als zondoffer stelt de Heer Jezus voor in het werk dat Hij op het kruis heeft gedaan met het oog op het wegdoen van de zonden van hen die in Hem geloven. De gelovige zal nooit vergeten dat Zijn werk noodzakelijk is geweest voor de vergeving van zijn zonden. Het is een aspect van het werk van Christus waaraan hij altijd met grote dankbaarheid zal denken.

Kom en luister

De verhoring van zijn gebed, de verlossing door God uit zijn nood, brengt de Godvrezende tot een getuigenis daarvan (Ps 66:16). Hij roept “allen die God vrezen” op om te komen en te luisteren naar “wat Hij aan mijn ziel gedaan heeft”. Daarvan wil hij vertellen, daarvan is zijn hart vol.

Na de uitnodiging “kom en zie” (Ps 66:5) is de uitnodiging nu “kom, luister”. ‘Kom en zie’ gaat over wat voor het oog waarneembaar is: de openbare daden van God die iemand kan zien. ‘Kom, luister’ gaat over het verborgen werk dat God in iemand heeft gedaan. Dit is een werk dat niemand kan zien, maar dat door het oor kan worden opgenomen.

De psalmist wil een persoonlijk getuigenis geven over wat God in zijn ziel, dat is zijn hele leven, heeft gedaan. Dat geldt voor alle omstandigheden waarin hij is geweest en waarin God hem heeft bijgestaan. Hij wil aan anderen doorgeven en hen daarmee bemoedigen, Wie God daarin voor Hem is geweest en wat Hij voor hem heeft gedaan, zodat zij ook met hun nood naar Hem toe gaan.

De Godvrezende die hier aan het woord is, heeft met zijn mond tot Hem geroepen (Ps 66:17). Tegelijk heeft hij met zijn tong God geroemd. God roemen wil zeggen Hem eren en prijzen voor Zijn werk. Hij heeft gebeden en tegelijk heeft hij de zekerheid gehad dat God hem verhoort, waarvoor hij Hem, terwijl hij bad, heeft gedankt. Dit is bidden in vertrouwen, een bidden dat God graag hoort en verhoort.

De basis voor dit vertrouwen is dat er in het hart geen verborgen bedoelingen tijdens het bidden zijn (Ps 66:18). God hoort niet naar gebeden die vanuit verkeerde motieven worden gedaan. Als Hij en Zijn belangen niet centraal staan, maar de bidder slechts zichzelf en zijn eigen belangen op het oog heeft, geeft God geen antwoord (Jk 4:3; Sp 28:9; Js 59:2; Jh 9:31).

Het is duidelijk: het volk van God moet eerst door belijdenis het hart reinigen van zonde. Daarna kan de gelovige tot God roepen als hij in nood is. Dat heeft de psalmdichter ervaren. Als hij zegt: “Voorwaar, God heeft naar mij geluisterd, Hij heeft acht geslagen op mijn luide gebed” (Ps 66:19), is dat het bewijs dat zijn hart tijdens zijn gebed vrij van onrecht is geweest.

De Godvrezende is ervan onder de indruk dat God zijn gebed “niet heeft afgewezen” en hem “Zijn goedertierenheid … niet heeft onthouden” (Ps 66:20). Hij zegt het in negatieve termen: niet afgewezen, niet onthouden. Dat legt er de nadruk op dat hij geen recht op verhoring laat gelden, maar die ziet als een grote gunst. Dat maakt zijn dankbaarheid des te groter en hij looft God uit het diepst van zijn hart.

Copyright information for DutKingComments