Psalms 68:1

Inleiding

De gedachte is geopperd dat deze psalm, dit lied (Ps 68:1), is gemaakt naar aanleiding van het opvoeren van de ark naar de berg Sion na het vernederende buit maken ervan door de Filistijnen (1Sm 4:17; 22; 1Sm 5:1) en zijn verblijf in het huis van Obed-Edom (2Sm 6:1-2; 12-18). Dit opvoeren van de ark gebeurt onder begeleiding van muziek en zang (1Kr 15:27-28). Profetisch zien we daarin een type van de verlossing die de HEERE geeft door naar Sion, Jeruzalem te gaan: “Een stem, uw wachters verheffen [hun] stem, tezamen juichen zij, want zij zullen [het] zien, oog in oog, als de HEERE terugkeert [naar] Sion” (Js 52:8; vgl. Js 30:30-31; Js 31:4).

In feite is Psalm 68 een samenvatting en hoogtepunt van de voorgaande psalmen (Psalmen 61-67). Het is duidelijk een Messiaanse psalm. Ps 68:19 wordt door Paulus aangehaald in zijn brief aan de Efeziërs en toegepast op de hemelvaart van de Heer Jezus (Ef 4:8).

Dit laatste geeft de sleutel voor het verstaan van deze psalm: het gaat in deze psalm om de zegetocht van Christus (vgl. Lk 24:44; Jh 5:39). De psalmist maakt gebruik van diverse verheven gedeelten van het Oude Testament, zoals uitspraken van Mozes, liederen van Debora en van Hanna, het boek Deuteronomium en zelfs van de profetieën van Bileam. Daarbij komt ook dat God hier wordt genoemd met een veelvoud van namen.

Opschrift

Het is “een psalm, een lied van David”. Het is de laatste “psalm” in de rij van vier psalmen die “een lied” worden genoemd. Zie verder bij Psalm 65:1.

Voor “voor de koorleider” zie bij Psalm 4:1.

Nederlandse verzen (2-3)

God staat op

De psalm begint op majestueuze wijze: “God staat op” (Ps 68:2; vgl. Ps 44:27; 2Kr 6:41). Dit wil zeggen dat God Zich verheft om te gaan handelen en Psalm 110 te vervullen (Ps 110:2). Deze woorden herinneren aan wat Mozes heeft gezegd bij het optrekken van de ark met het volk in de woestijn (Nm 10:35). De ark is het symbool van Gods tegenwoordigheid en bescherming. Het is Zijn troon. God neemt Zijn plaats in vóór het volk, aan het hoofd van Zijn volk. Als gevolg daarvan worden de vijanden overal verspreid. Wie Hem haat, omdat hij geen verbinding met Hem heeft, vlucht “voor Zijn aangezicht”.

Als Hij Zich in Zijn majesteit verheft, verdrijft Hij Zijn haters met hetzelfde gemak als waarmee “rook verdreven wordt” (Ps 68:3). Het is geen ongelijke strijd, nee, er is helemaal geen strijd, het is over voordat het begint (Ps 2:5b-6). Alleen al Zijn opstaan, zonder dat Hij een woord spreekt of een bijzondere handeling verricht, veroorzaakt de verdwijning van Zijn haters. Ze verdwijnen zonder dat er, net zomin als van verdreven rook, een spoor van hen achterblijft (vgl. Hs 13:3). David gebruikt nog een andere vergelijking. De vijanden van God zijn ook als was dat door vuur smelt (vgl. Mi 1:4). Er blijft geen vorm en geen verzet over. Zo gemakkelijk “komen de goddelozen om voor Gods aangezicht” (vgl. Js 11:4b).

Copyright information for DutKingComments