Psalms 68:13

Nederlandse verzen (8-15)

God trekt voor het volk uit

In dit gedeelte geeft David een opsomming van belangrijke gebeurtenissen uit de geschiedenis van het volk van God. Hij begint met het uittrekken van God voor Zijn volk uit (Ps 68:8; Ex 13:21). God is voor hen uitgegaan “door de wildernis” (vgl. Js 43:19). Dit ziet op de woestijnreis van Gods volk nadat het uit Egypte is verlost, waarbij de ark als symbool van Zijn aanwezigheid voor het volk uittrekt (Nm 10:33).

We zien hier een beeld van de Heer Jezus Die voor de Zijnen uitgaat. Hij loopt niet achter de kudde om ze op te jagen, maar Hij gaat voor Zijn schapen uit (Jh 10:4). Hij gaat voor de vele zonen van God uit om hen als de overste Leidsman naar de volle behoudenis te leiden (Hb 2:10). Hij is al als Voorloper voor de Zijnen in het heiligdom gegaan, waar Hij hen naartoe leidt (Hb 6:19-20).

Het uittrekken van God voor Zijn volk is gepaard gegaan met het beven van de aarde (Ps 68:9; vgl. Ri 5:4). Profetisch zal dit tijdens de strijd om Jeruzalem vervuld worden (Js 29:6; Jl 3:16). Als God verschijnt, laat dat de natuur niet onberoerd. Ook de hemel reageert door regenstromen van verkwikking “voor Gods aangezicht” te geven, zoals het volgende vers ook zegt. De machtige berg Sinaï beeft ook “voor het aangezicht van God, de God van Israël” (vgl. Ex 19:18). De Sinaï herinnert aan de wetgeving, het bekendmaken van de voorwaarden van God op grond waarvan het volk de zegen kan krijgen (Ne 9:13).

Dan komt het volk in het land. Daar doet God “zeer milde regen … druipen” op het land (Ps 68:10). Het is het land dat God als Zijn eigendom heeft uitgekozen. Hij versterkt het met Zijn ‘zeer milde regen’ als het land uitgeput is geraakt. Dat zal gebeuren tijdens het profeteren van de twee getuigen die de macht hebben “de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt in de dagen van hun profeteren“ (Op 11:6). Daarna komt het moment, als het overblijfsel heeft verklaard dat de HEERE God is, dat de regen overvloedig valt.

Zijn “kudde” woont daar (Ps 68:11), dat is Zijn volk gezien als een kudde die door Hem wordt verzorgd (vgl. Ez 36:38). God heeft in Zijn goedheid Zijn eigendom, Zijn land, voor Zijn “ellendig” volk, het volk dat er beklagenswaardig aan toe is, gereedgemaakt.

We kunnen dit ook op ons toepassen, die ook Zijn eigendomsvolk zijn (Tt 2:14). Als wij er ellendig aan toe zijn en uitgeput raken, worden we door de Heer Jezus bemoedigd en verkwikt. Hij doet dat door Zijn Geest en Zijn Woord. Allebei worden ze vergeleken met water. Christus laat ons zien wat we in Hem geworden zijn om ons te bemoedigen en Hij laat ons zien Wie Hij voor ons is en zal zijn om ons te verkwikken.

De Heere heeft “[stof tot] spreken” gegeven (Ps 68:12). Wat Hij heeft gezegd of gedaan dat stof tot spreken heeft gegeven, wordt niet meegedeeld. Uit het verband kunnen we denken aan de verovering van het land bij de inbezitneming ervan. Dit is een “goede tijding”, die Hij “boodschapsters”, die “een groot leger” vormen, laat verkondigen (vgl. 1Sm 18:6-7).

De boodschapsters vermelden het goede nieuws van wegvluchtende “koningen van legermachten” (Ps 68:13). We kunnen hierbij denken aan Mirjam, die met de vrouwen zingt over de ondergang van de farao en zijn ruiters (Ex 15:19-21) en aan Debora, die zingt over de ondergang van Sisera (Ri 5:24-27). Ook de vrouwen die de boodschap van de opstanding van de Heer Jezus verkondigen, brengen daarmee het goede nieuws dat de dood is verslagen.

Om de kracht van deze boodschap te benadrukken, wordt herhaald dat zij zijn weggevlucht. Ze zijn verslagen (vgl. Zc 12:6). De op hen veroverde buit is door de overwinnaars die zijn uitgegaan om te strijden, gedeeld met het thuisfront, met “zij die thuis bleef” (vgl. Ri 5:29-30), door wie de buit ook weer verder is uitgedeeld. Het verdelen van de buit (Zc 14:14) is een handeling van zegen als gevolg van een overwinning. God laat de Heer Jezus dat doen als beloning voor Zijn overwinning op het kruis (Js 53:12).

Het liggen “tussen twee rijen [oven]stenen” (Ps 68:14) is letterlijk ‘liggen tussen twee (schaaps)kooien’. De HSV heeft ten onrechte het woord ‘oven’ ingevoegd. De vierkante haken geven aan dat het woord niet in de grondtekst staat. Een schaapskooi bestaat uit een rij opgestapelde stenen. Zij die daartussen liggen, zijn de eenvoudigste herdersknechten. Met de “twee rijen stenen” kunnen ook gebruiksvoorwerpen in een keuken worden bedoeld. Zij die tussen die stenen liggen, zijn dan de knechten in de keuken. In het verband van de psalm geeft de uitdrukking aan dat de meest eenvoudige herders of zelfs de geringste knechten in de buit zullen delen, zo overvloedig is de buit.

De vergelijking met “vleugels van een duif, overtrokken met zilver en zijn veren bewerkt met groenglanzend goud” spreekt van de overvloed van de buit. Alles wat glinstert, is geen nep, maar echt zilver en echt goud. De vleugels stellen bescherming voor. God heeft hen beschermd.

De duif staat symbool voor trouw en voor de Heilige Geest in verbinding met het volk, dat wil zeggen het overblijfsel (Hl 2:14). Zij zijn Hem trouw gebleven door de kracht van de Heilige Geest. Het zilver spreekt van de prijs die voor de verlossing en verzoening van het overblijfsel is betaald. Christus heeft de prijs betaald (1Pt 1:18-19). Het groenglanzende goud spreekt van de Goddelijke heerlijkheid, die wordt gezien in de vernieuwing van de natuur. Groen is de belangrijkste kleur van de natuur. Dit is een beeld van de frisheid van het nieuwe leven dat het deel is van allen die bij Christus horen.

Het optreden van de Almachtige heeft het verspreiden van de koningen overal in het land tot gevolg (Ps 68:15). Zijn machtige overwinning wordt verbonden aan het sneeuwen “op [de berg] Zalmon”, een berg in de buurt van Sichem (Ri 9:47-48). Zalmon betekent ‘de donkere’, vanwege de veelheid van hoge bomen. Als het sneeuwt op deze donkere berg – wat uitzonderlijk is, want het sneeuwt daar bijna nooit –, wordt alles ineens wit. Zo zal Israël op die dag ineens overgaan van duisternis van de verdrukking naar het licht van de verlossing. Ze worden overgebracht van de duisternis naar het koninkrijk van het licht (vgl. Ko 1:13).

Er is verondersteld dat dit een poëtische beschrijving is van de kou van de dood die door de witheid van het grote aantal lijken aan sneeuw doet denken. Het kan ook betekenen dat Zijn grote overwinning een verkwikking is voor het overblijfsel, zoals een sneeuwbui dat is op de dag van de oogst (Sp 25:13).

Copyright information for DutKingComments