Psalms 7:15-16

Nederlandse verzen (15-17)

De antichrist

In deze verzen wordt over de goddeloze in het enkelvoud gesproken. Hier gaat het over de verpersoonlijking van het kwaad, over de mens van de zonde, de mens in wie de zonde in zijn volheid gestalte krijgt. Deze persoon herkennen we in de antichrist. Hij is vervuld van kwaad, er is geen spoortje goedheid in hem aanwezig. Het kwaad dat door hem wordt gedaan, komt in hem tot uiting zoals een vrouw die zwanger is, weeën krijgt en een kind baart (Ps 7:15; vgl. Jb 15:35; Jk 1:14-15).

De antichrist is erop uit anderen in de strik van zijn leugen te vangen. Het wordt vergeleken met het delven van een kuil voor iemand om hem daarin te vangen (Ps 7:16). Maar de kuil die hij heeft gegraven, wordt zijn eigen graf. Hij zal erin vallen en omkomen. Zo ontvangt hij vergelding voor het kwaad dat hij anderen heeft aangedaan. Voorbeelden hiervan zijn Saul en Haman, die allebei een beeld van de antichrist zijn. Saul wil David door de Filistijnen laten ombrengen en is zelf door hen omgekomen (1Sm 18:17; 1Sm 31:1-6). Haman is opgehangen aan de galg die hij voor Mordechai heeft laten oprichten (Es 7:9-10).

In Ps 7:17 geeft David met andere woorden dezelfde gedachte weer (vgl. Sp 26:27). De moeite die de antichrist anderen aandoet, “zal op zijn [eigen] hoofd terugkeren” (vgl. Ri 9:56-57). Het werkt als een boemerang. Dit geldt ook voor het geweld dat hij heeft gepleegd, want “zijn geweld” zal “op zijn [eigen] schedel neerdalen”. Hoe dat zal gebeuren, laat David aan God over (1Sm 26:10). We zien hier het beginsel van de regering van God: “Wat een mens zaait, dat zal hij ook oogsten” (Gl 6:7b).

Copyright information for DutKingComments