Psalms 7:9

Nederlandse verzen (7-10)

Vraag om gerechtigheid

Omdat alle beschuldigingen vals zijn, vraagt David aan de HEERE om nú op te staan en voor hem op te komen (Ps 7:7). Het is het beeld van een rechtszitting. De HEERE moet nu als de Opperrechter gaan staan. Laat Hij dat doen in Zijn toorn. David weet dat de HEERE toornig is over valse beschuldigingen. Laat Hij dat dan tonen door Zich in Zijn volle gestalte te verheffen tegen de verbolgenheid van wie hem benauwen.

Hij, David, is toch Zijn uitverkoren koning? Laat de HEERE Zich dan niet slapende houden, maar ter wille van hem ontwaken. Hij kan toch niet straffeloos op dit onrecht toezien? Hij heeft immers zelf “het recht ingesteld”! Dan moet Hij ten gunste van hem rechtspreken en handelen. Vandaar zijn vraag aan de HEERE, die hij in allerlei toonaarden herhaalt, om ‘op te staan’, Zich te ‘verheffen’ en te ‘ontwaken’.

David houdt God voor dat “de gemeenschap van volken” Hem zal “omringen” (Ps 7:8). Daarmee zegt hij dat de volken bij zijn rechtszaak aanwezig zijn en dan zien hoe God rechtspreekt en handelt. Ze zullen zien dat de hoogste Rechter de aanklagers in het ongelijk stelt en David tevergeefs hebben aangeklaagd. Dan neemt Hij plaats “hoog boven hen” en zal de aanklagers schuldig verklaren. Zo zal de HEERE “over de volken rechtspreken” (Ps 7:9). Het recht dat Hij heeft ingesteld, geldt immers ook voor de volken.

Nu gaat het erom dat God David recht doet. David vraagt daar vrijmoedig om omdat hij weet dat hij “rechtvaardig” is. Hij heeft niets gedaan tegen God en ook niet tegen mensen wat zijn vervolgers het recht geeft om zo op hem te jagen. Ook in zijn motieven is niets verkeerds aanwezig. Hij heeft zichzelf onderzocht, met als resultaat dat hij zonder enige aanmatiging kan zeggen dat “oprechtheid” bij hem is.

Op grond daarvan roept hij God op een einde te maken “aan de slechtheid van de goddelozen” (Ps 7:10). Wat hemzelf, “de rechtvaardige”, betreft, doet hij een beroep op God om hem te laten standhouden. In zijn uitroep “o rechtvaardige God” klinkt iets van wanhoop door, maar tegelijk spreekt er volle overtuiging uit. God ís “de rechtvaardige Rechter” (2Tm 4:8), de rechtvaardige God, Die het verschil weet te maken tussen de goddelozen en de rechtvaardige.

Hij beproeft immers “harten en nieren”. Hart en nieren verwijzen naar het meest innerlijke van de mens (Jr 11:20; Jr 17:10; Jr 20:12). In geestelijke zin gaat het om de verborgen overleggingen van het hart en het geweten. God kent, zo zegt David, de diepste beweegredenen van zowel de goddelozen als de rechtvaardige.

Copyright information for DutKingComments