Psalms 71:3

Inleiding

De psalm vermeldt geen dichter. Er is verondersteld, dat David hem heeft gedicht. Dit wordt gesteund door de Septuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament, die vermeldt dat deze psalm van David is. Hij zou gedicht zijn tijdens zijn vlucht voor zijn opstandige zoon Absalom. Dat de dichter zijn naam niet vermeldt, legt alle nadruk op de inhoud van de psalm. De psalmdichter spreekt over de trouwe zorg van God gedurende zijn hele leven, vanaf de moederschoot tot de ouderdom.

Hierin zien we een duidelijke profetische beschrijving van de trouwe zorg van God voor Israël vanaf het begin van hun geschiedenis tot het einde. De psalm laat een beroep op die trouwe zorg horen dat Hij hen, nu ze aan het einde van hun geschiedenis komen – wat hier ouderdom wordt genoemd – ook nu niet zal verlaten.

In Psalm 69 hebben we het lijden van Christus gezien en in Psalm 70 de hoge nood van het overblijfsel. In Psalm 71 zien we hoe het overblijfsel nieuwe kracht put uit het verwachten van de HEERE (vgl. Js 40:30-31).

We zien ook in deze psalm de geest van Christus. Veel ervan is op Hem van toepassing. Daarin zien we zijn verbinding met het gelovig overblijfsel in de eindtijd. Het einde van Zijn leven op aarde getuigt van soortgelijke beproevingen, hoewel ze bij Hem dieper en volmaakt zijn.

Gebed om redding

Zowel Ps 71:1 als Ps 71:2 begint met de grondslag van de smeekbede van de psalmist en legt er daardoor grote nadruk op. Ps 71:1 begint met ”tot U, HEERE …” en Ps 71:2 begint met “door Uw gerechtigheid …” De overtuiging dat de HEERE, de trouwe God van het verbond, machtig is (Ps 71:1) en altijd in gerechtigheid en daarom in overeenstemming met Zijn verbond en Zijn woord handelt, is de basis van het vertrouwen van de psalmist dat Hij hem zal verlossen (Ps 71:2; vgl. Ps 31:2-4).

De vermelding “U” (de Persoon van God) en Zijn gerechtigheid vinden we ook in de Ps 71:14-15, in Ps 71:16 en in Ps 71:19. De psalmist heeft de trouw van God ervaren vanaf zijn jeugd (Ps 71:5) en dat zal ook in zijn ouderdom blijven gelden (Ps 71:18).

De psalmist richt zich direct tot de HEERE om tegen Hem te zeggen dat hij tot Hem de toevlucht heeft genomen (Ps 71:1). Dit is het enige wat iemand moet doen als hij in nood is. Hij vraagt daarbij of de HEERE ervoor wil zorgen dat hij niet voor eeuwig beschaamd zal worden.

Een van de ergste teleurstellingen die een mens kan overkomen, is dat zijn vertrouwen in iemand wordt beschaamd. Bij mensen gebeurt dit regelmatig en zelfs in de intiemste relaties. Bij God is dat onmogelijk. Dat de psalmist dit vraagt, betekent niet dat hij aan Gods trouw twijfelt. Het is de uiting van een gemoed dat zich bewust is van zijn onvermogen om zelf trouw te blijven in de omstandigheden van nood waarin hij zich bevindt.

Dat hij niet aan de trouw van God twijfelt, blijkt uit zijn beroep op Gods “gerechtigheid” (Ps 71:2). De gerechtigheid van God is Zijn rechtvaardig handelen in overeenstemming met Zijn verbond en Zijn belofte en Zijn woord. Dat is de pleitgrond voor redding en bevrijding. Dit houdt in dat de psalmist ten onrechte wordt vervolgd. Er is geen aanleiding in zijn daden of woorden om op hem te jagen. Hij vraagt of God Zijn oor tot hem neigt, dat wil zeggen dat Hij met aandacht naar hem luistert en hem verlost.

Ook de verlossing is niet het einddoel van Gods gerechtigheid, maar dat God tot een rots is waarin hij kan wonen (Ps 71:3). Het wonen bij God als een rots wil zeggen bij Hem thuis zijn en in veiligheid zijn. Het is een plaats waar hij voortdurend in wil zijn, omdat er voortdurend gevaar dreigt. Hij verlangt ernaar bij God te zijn, in Zijn tegenwoordigheid. Het verlangen naar God wordt het sterkst gevoeld als de wereld zich in al zijn vijandschap openbaart.

Tegelijk is er de zekerheid dat de verlossing zal komen, want de psalmist weet dat God daartoe het bevel heeft gegeven. Als God ergens bevel toe heeft gegeven, is er geen macht in het heelal die de uitvoering ervan kan tegenhouden. Het is ermee als met Bileam die wordt ingehuurd om Gods volk te vervloeken. God heeft echter bepaald dat Bileam Zijn volk moet zegenen en daarom gebeurt dat ook (Nm 24:12-13). De psalmist rekent op de verlossing en bescherming door God, want hij kent God als zijn “rots” en zijn “burcht”.

De psalmdichter heeft te maken met iemand die goddeloos is, die onrecht bedrijft en die wreed is (Ps 71:4). Dit is een beschrijving van de antichrist. Hij vraagt om uit de hand van die persoon te worden bevrijd. Hij zegt dit twee keer in dit vers. Dat betekent dat hij zich in de greep van de goddeloze voelt. Tegelijk ziet hij boven hem uit op God Die in staat is hem uit diens greep te bevrijden. De psalmist is hier een type van het overblijfsel. Hij heeft verlossing nodig omdat hij is omringd door vijanden onder leiding van de antichrist (Ps 71:4; 10-11).

Copyright information for DutKingComments