Psalms 73:2-5

Jaloers op de goddelozen

In het Hebreeuws komt “maar wat mij betreft” (Ps 73:2) of “maar ík” (met nadruk), drie keer voor (Ps 73:2; 23; 28). In Ps 73:2 is het in verbinding met de beproeving waar de psalmist doorheen gaat. In Ps 73:23 en Ps 73:28 is het in verbinding met het gelouterd tevoorschijn komen na de beproeving. Hij is er dan tegen bestand (1Ko 10:13).

Asaf gaat vertellen over een tijd in zijn leven dat hij worstelde met de vraag hoe de goedheid van God voor de reinen van hart te rijmen valt met wat hij in zijn omgeving zag. Wat dat betreft, is Psalm 73 een goede aanvulling op Psalm 1. Psalm 1 spreekt over de voorspoed van de Godvrezenden en de tegenspoed van de goddelozen. Psalm 73 begint met de praktijk waarin de gelovige niet altijd ziet wat God in Zijn Woord zegt. Dat is voor het geloof een beproeving.

De psalmist kent God en Zijn regering, maar als hij om zich heen kijkt, lijkt het alsof Hij er niet is. Gods goedheid ziet hij niet voor de reinen van hart in Israël, waarvan hij er een is. Hij ziet integendeel goedheid voor de goddelozen (vgl. Jr 12:1b), terwijl er voor hem, een reine van hart, slechts tegenspoed is.

Die waarneming heeft ervoor gezorgd, zo geeft hij eerlijk toe, dat zijn voeten “bijna uitgegleden” zijn op de weg van het geloof (Ps 73:2). Hij is bijna in zijn geloof onderuitgegaan. Zijn “schreden waren haast uitgeschoten” omdat hij geen vaste grond meer onder de voeten had. Hij had geen basis meer voor zijn geloof. Alles waar hij vast in geloofde, wankelde niet alleen, maar stond op het punt van verdwijnen.

In de Ps 73:3-12 vertelt hij uitvoerig over de oorzaak van zijn ‘bijna-valpartij’. Hij biecht op dat hij in die tijd “jaloers op de dwazen” was (Ps 73:3). Het Hebreeuwse woord voor dwaas betekent in de eerste plaats hoogmoedig en in de tweede plaats zich dwaas gedragen (vgl. 1Sm 21:14). Het gaat om mensen die dwaas zijn, doordat zij hoogmoedig God aan de kant zetten. Dat laatste blijkt ook uit de parallel met Ps 73:3b ”de goddelozen”. Hij heeft naar hen gekeken en “de vrede van de goddelozen” gezien.

Het is duidelijk dat hij, als hij dit in Psalm 73 schrijft, al tot inkeer is gekomen, want hij noemt de mensen die hij beschrijft “dwazen” en “goddelozen”. Hij schrijft dit als een terugblik, om de lessen van zijn verleden door te geven aan gelovigen in de toekomst. Hij is in zijn jaloersheid op hen blind geweest voor hun ware karakter. De goddelozen, zo heeft hij gedacht, zijn toch maar goed af. Ze hebben geld genoeg, veel plezier en ze leven in vrede. Wat een aantrekkelijk leven is dat toch. Zij hebben macht en aanzien, rijkdom en gezondheid, terwijl Gods ware volk door hen ongestraft verdrukt, vervolgd en gedood wordt. De psalmist dacht: ‘Waarom zou ik aan de kant van de ‘losers’ blijven?’

De goddelozen – dat zijn in de toekomst de volgelingen van de antichrist – gaan tot aan hun dood ongehinderd hun gang (Ps 73:4; vgl. Ml 3:15). Er zijn “geen boeien”, wat wil zeggen dat er niets is wat hun enige beperking oplegt. Zij durven een grote mond tegen God op te zetten (Ps 2:2-3). Uit niets blijkt het ongenoegen van God over hun leven en ook niet als ze de wereld verlaten. Ze leven in voorspoed en sterven in vrede. Er wordt hun geen strobreed door wie dan ook in de weg gelegd.

Lichamelijk kennen ze geen problemen. Ze zijn zo gezond als een vis. “Hun kracht is fris”, want ze worden elke morgen uitgerust wakker. Ze worden niet geplaagd door nare dromen of slapeloosheid (vgl. Jb 7:13-14). Dit alles maakt hen ook machtig en stelt hen in staat om het overblijfsel te onderdrukken.

Veel mensen verkeren in moeiten, vanwege bijvoorbeeld financiële zorgen, maar zij niet (Ps 73:5). Die moeiten gaan blijkbaar aan hen voorbij. Ze leven een uitermate gemakkelijk leven. Komt er plotseling iets onaangenaams in hun leven, dan zijn ze goed verzekerd of ze kopen het af. Geld biedt immers schaduw, dat wil zeggen bescherming, tegen het onheil (Pr 7:12a).

Ze worden ook niet gekweld door hun geweten. Bij andere mensen spreekt het geweten als ze iets kwaads hebben gedaan. Als ze dat niet belijden, kwelt hun geweten hen. Daar hebben deze goddelozen geen last van, want zij hebben hun geweten dichtgeschroeid, het spreekt niet meer.

Het is dan ook geen wonder, “daarom”, dat “de hoogmoed hun als een ketting [om de nek]” hangt (Ps 73:6). Ze zien hun manier van leven als een sieraad. De arrogantie druipt ervan af. Wie hoogmoedig is, is hard, meedogenloos. “Het geweld” dat ze gebruiken, hoort bij hen, het “bedekt hen [als] een mantel”. Hun pronkerige gedrag en hun gewelddadige handelwijze laten zien hoe ingenomen ze met zichzelf zijn. Elk medegevoel met iemand anders ontbreekt.

Hun ogen zitten bijna dicht vanwege hun pafferige, door vet opgezwollen gezicht (Ps 73:7). Door de kleine spleetjes zie je nog iets van hun ogen. Daarin staat de vraatzucht te lezen. Het is aan hun vette lichaam te zien. Ze hebben zich heel wat van hun luie, vadsige leventje voorgesteld, maar wat ze beleven, heeft “de inbeeldingen van [hun] hart overtroffen”, het gaat hun stoutste verwachtingen te boven (vgl. Jr 5:28). We zien hier de tegenstelling tussen het hoogmoedige, verdorven hart van de goddeloze en het reine hart van de gelovige (Ps 73:1).

Voor hun naasten hebben ze geen goed woord over (Ps 73:8). Ze spotten met al die stakkers die op een eerlijke manier proberen wat van hun leven te maken. Over zulke mensen spreken ze “boosaardig van onderdrukking”. Ze kunnen hen gemakkelijk uitbuiten om een nog luxer leven te leiden en nog vetter te worden. Opgeblazen, verwaand kijken ze vanuit de hoogte op hen neer.

Goddelozen “spreken uit de hoogte”, wat erop wijst dat ze zich verbeelden God te zijn. Daarom moet natuurlijk ook de hemel het ontgelden (Ps 73:9). Daar woont God. Ze dulden Hem niet boven zich en niet naast zich. Ze zetten een grote mond tegen Hem op (vgl. Op 13:6).

Waar ze ook op aarde zijn, hun tong wandelt er honend rond. Ze zien de aarde als hun onbegrensde bezit. Dat laten ze met honende taal voor hun naasten en met lasterlijke taal naar God ook duidelijk horen. Ze claimen totale vrijheid van meningsuiting, waarbij iedereen en alles het moet ontgelden (Ps 12:5).

Hun leven zonder daarbij enige betrokkenheid van God te veronderstellen zet het volk van God op het verkeerde been (Ps 73:10). Het volk drinkt de kwalijke levensstijl met volle teugen in. Hun verkwikking is niet het water van Gods Woord, maar wat goddelozen doen en leren. Een dergelijk leven willen ze wel. Dan haal je uit het leven wat erin zit, al is het nog zo walgelijk. Je perst het eruit.

Het brengt hen ertoe te zeggen: “Hoe kan God het weten?” (Ps 73:11). God reageert nergens op. Dan kan het niet anders of Hij weet gewoon niet wat er op aarde gebeurt. Hij kan wel “de Allerhoogste” genoemd worden, maar het is zeer te betwijfelen of Hij kennis heeft van wat de goddelozen allemaal uitspoken.

Kijk maar naar die goddelozen (Ps 73:12). Ze leven het leven totaal naar eigen goeddunken, zonder rekening te houden met God. “Toch hebben zij in de wereld rust [en] vermeerderen [hun] vermogen.” Asaf komt hier tot een soort conclusie van het leven van de goddelozen. Zo ziet het eruit: rust in de wereld en vermeerdering van hun vermogen. Wat wil je nog meer?

Copyright information for DutKingComments