Psalms 74:20

O God, voer Uw rechtszaak

Na de belijdenis van de zekerheid dat God regeert in de vorige verzen gaat het overblijfsel weer verder met bidden tot God (Ps 74:18). Ze roepen God op eraan te denken dat de vijand “de HEERE gesmaad” heeft. God zal dit niet ongestraft laten. Zijn Naam is door “een dwaas volk”, dat zijn de heidenen (Dt 32:21), gelasterd. De heidenen zijn dwaas omdat ze in het geheel geen rekening houden met God (Ps 14:1; Ps 53:2).

Het overblijfsel laat met deze oproep horen dat het uiteindelijk niet om hen, maar om de HEERE gaat. HEERE is Zijn Verbondsnaam. De oproep tot God om daaraan te denken getuigt van hun omgang met Hem. God wil dat de Zijnen een beroep op Hem doen met verwijzing naar Wie Hij is en wat Hij heeft beloofd (vgl. Js 62:6-7; Ez 36:37).

Het overblijfsel ziet de heidenen als wilde dieren, als wolven te midden van wie zij als schapen zijn (Ps 74:19). Tegenover deze verscheurende dieren spreken ze tot de HEERE over zichzelf als “Uw tortelduif” (vgl. Ps 68:14). De tortelduif is een kwetsbare en trouwe vogel. Het overblijfsel is zich van zijn kwetsbaarheid bewust. Een tortelduif heeft geen natuurlijke wapens als afweer tegen de roofdieren. Het overblijfsel is zich ook van zijn trouw aan God bewust en weet dat Hij hen als een weerloze en trouwe duif ziet (Hl 2:14). Daarom vragen ze aan Hem hen toch niet “voor altijd” te vergeten. Ze zijn immers “Uw ellendigen”. Ze zijn in ellendige omstandigheden omdat ze Zijn eigendom zijn. In hun omstandigheden voelen ze zich door Hem vergeten (Js 49:14).

Eerst heeft de psalmist gedacht aan de macht van God als Schepper en ook aan Zijn liefde en zorg als Verlosser. Daarna dacht hij aan de eer van de Naam van God. De Naam van God werd onteerd door de vijand, terwijl het overblijfsel maar zwak is. Daarom doet de psalmist nu beroep op het verbond (Ps 74:20) en vraagt hij aan God om op te staan en in actie te komen (Ps 74:22).

Het overblijfsel herinnert God bij monde van de psalmist aan “het verbond” (Ps 74:20). Laat Hij dat toch aanschouwen en ernaar handelen. Als Hij Zijn verbond aanschouwt en dan kijkt naar “de duistere oorden van het land”, moet Hij toch zien hoezeer dit in contrast is met het licht van Zijn verbond. Hij weet immers “wat in het duister is, want het licht woont bij Hem” (Dn 2:22b). In dat alles ontdekkende licht ziet Hij toch wel dat die duistere oorden “vol woningen van geweld” tegen Hem en de Zijnen zijn?

De Godvrezenden vragen verder aan God dat Hij “de verdrukte” niet beschaamd laat terugkeren (Ps 74:21). Dat gebeurt als God de bidder onverrichter zake naar huis terugstuurt. Laat God integendeel “de ellendige en arme” verhoren en verlossen van de vijanden. Het resultaat daarvan zal zijn dat ze Zijn Naam loven.

Het overblijfsel roept tot God om op te staan en – niet hun rechtszaak, maar – Zijn rechtszaak te voeren (Ps 74:22). Als God opstaat, moeten de vijanden vluchten. Dat maakt de weg vrij voor Gods volk om de zegen te beërven. De rechtszaak betreft de smaad die dwazen God “de hele dag”, dat is de periode dat de Assyriërs, de koning van het noorden, het land binnentrekken en er met ongekend geweld tekeergaan tegen mensen en gebouwen.

De psalm eindigt niet met een lofprijzing, want de verdrukking is nog niet voorbij (Ps 74:23). God heeft Zijn doel met Zijn volk nog niet bereikt. De Godvrezende roept God nog een keer op “het geroep van Uw tegenstanders” niet te vergeten (vgl. Ps 74:19). Hij is het gejoel van wie tegen Hem opstaan, toch niet vergeten? Het stijgt immers “voortdurend op”.

Copyright information for DutKingComments