Psalms 76:12

Nederlandse verzen (12-13)

God is gevreesd bij de koningen

De bevrijding is tot stand gekomen. Nu is het zaak om de geloften die in de nood “aan de HEERE, uw God”, zijn gedaan, na te komen (Ps 76:12a). Dat verwijst naar het gelofteoffer, een vorm van het vredeoffer (Lv 7:16). Daaraan wordt het overblijfsel hier herinnerd.

De HEERE is nu hun God. Net als Elia, wiens naam betekent ‘de HEERE is mijn God’, kan het gelovig overblijfsel door de dienst van Elia, de dienst van de maskilim, nu zeggen ‘de HEERE is mijn God’. Ze worden hier aangesproken als “u allen die Hem omringt”. Ze wonen om Hem heen, Hij is in hun midden. Dat maakt het nakomen van hun geloften des te gewenster.

Vervolgens worden ook de omringende volken aangesproken (Ps 76:12b). Hun wordt gezegd dat ze “Hem Die te vrezen is, geschenken brengen”. Ze zullen er verstandig aan doen Hem te erkennen in Zijn opperheerschappij die Hij heeft bewezen in het oordeel over Zijn vijanden. Aan hun vrees voor Hem, wat tevens de erkenning van Zijn gezag inhoudt, kunnen ze uiting geven door Hem geschenken te brengen.

De adem van de vorsten van de omringende volken is in Zijn hand (Ps 76:13; Dn 5:23b). Deze vorsten zien we in de twee beesten van Openbaring 13 – het beest uit de zee, dat is de leider van het dan herstelde Romeinse rijk en het beest uit de aarde, dat is de antichrist –, in de koning van het noorden en in Gog en Magog.

God snijdt hun adem af met het gemak waarmee men “druiven afsnijdt” om die in de wijnpersbak te gooien om vertrapt te worden (Ps 2:1-6; vgl. Op 14:18-20). “De koningen van de aarde” vrezen Hem, want Hij is “de Overste van de koningen van de aarde” (Op 1:5). Aan Hem moeten alle koningen verantwoording afleggen. Als het moment van hun veroordeling is aangebroken, zullen ze Hem terecht vrezen.

Copyright information for DutKingComments