Psalms 77:19-20

Nederlandse verzen (15-21)

Gods weg is door de zee

God is “de God Die wonderen doet” (Ps 77:15). Het gaat hier om de wonderen die bekendgemaakt worden onder de volken, in dit geval de wondertekenen waardoor Israël verlost is geworden uit Egypte (Ps 77:16-20). Dit vinden we ook in het lied van Mozes (Ex 15:14-16).

God doet dingen die verbazing bewerken. Het zijn dingen die een mens niet kan doen en niet kan begrijpen. Zijn wonderen laten zien waartoe Hij in staat is. Dit kan pas achteraf worden geconstateerd, als Hij een wonder heeft gedaan. We zien het in de schepping, in Zijn regering van de wereld en in het bijzonder in de verlossing van de Zijnen. Hij houdt alles in het leven, Hij is “een Onderhouder … van alle mensen, het meest van [de] gelovigen” (1Tm 4:10b).

Wel, God heeft in de bevrijding van Zijn volk Zijn “macht bekendgemaakt onder de volken”. De volken hebben daarvan gehoord (Jz 2:9-10). God zal in de toekomst Zijn macht opnieuw bekendmaken, als Christus Zijn volk uit de macht van hun vijanden zal bevrijden door die vijanden te oordelen.

Asaf spreekt tot God over de verlossing van Zijn volk (Ps 77:16). Hij kijkt nu terug naar het verleden zoals God wil dat de gelovige daarnaar terugkijkt. Dan herinnert hij zich weer dat God Zijn volk door Zijn sterke arm – dat is Christus – heeft verlost (Ex 6:5b; Ex 15:16). Dat mag de gelovige, dat mogen wij, met een dankbaar hart tegen Hem zeggen. Het is tevens een bemoediging voor de uitzichtloze situatie waarin we ons kunnen bevinden.

Het volk van God wordt hier “de nakomelingen van Jakob en van Jozef” genoemd. Dit is de enige keer in de Bijbel dat Gods volk zo wordt genoemd. De reden is dat hier profetisch benadrukt wordt dat bij de vervulling ervan in de toekomst, niet alleen Juda, maar ook de tien stammen verlost worden (Ez 37:15-22). Jakob is de aartsvader uit wie de twaalf stammen zijn voortgekomen. Jozef wordt genoemd omdat hij de voortreffelijkste onder de twaalf broers is. Hij is ook de man door wie God Zijn volk in het leven heeft gehouden en die in Egypte heeft geheerst.

In de Ps 77:17-19 beschrijft Asaf op indrukwekkende en dichterlijke wijze hoe God de weg van Zijn volk naar de bevrijding heeft gebaand. Hij spreekt over “de wateren” als vijandige personen die Gods volk de weg naar de bevrijding wilden versperren. Maar toen zagen ze hun Schepper en beefden (Ps 77:17; vgl. Hk 3:10). “Ook de diepe wateren” reageerden op de macht van hun Schepper: ze sidderden. Asaf zegt twee keer dat de wateren God zagen.

‘De wateren’ zijn ook een beeld van de volken (Js 17:12-13). Bij ‘de diepe wateren’ kunnen we denken aan demonische machten die de volken opzwepen in hun haat tegen Gods volk. Van de demonen lezen we, net als van de diepe wateren hier, dat ze ‘sidderen’ voor God (Jk 2:19). De satan en zijn demonen kunnen slechts over de elementen van de natuur beschikken voor zover God dat toestaat. We zien dat bij Job (Jb 1:12; 19). Het opperbestuur berust altijd bij God ofwel Christus, Die God is (Mk 4:39).

Na Gods verschijning en het effect daarvan op de wateren volgt Zijn optreden (Ps 77:18-19). Hij heerst over de wateren op aarde en in de wolken. De wolken laten op Zijn bevel het water los en gieten het uit op de aarde. Dat gaat gepaard met geluid uit de hemel ofwel met het geluid van Gods donder dat in het rond klinkt. Daarbij vliegen Gods pijlen, dat zijn de bliksemflitsen, “overal heen” en verlichten de wereld. Daaronder siddert en beeft de aarde. De hele schepping, wateren en aarde, beeft en siddert als God in majesteit ten gunste van Zijn volk verschijnt. Dit gebeurt als de Heer Jezus verschijnt om Zijn volk te verlossen.

Na het imposante optreden van God is Zijn volk binnengebracht in de rust. De grote nood en beproevingen liggen achter hen. Nu kunnen ze omkijken en nadenken over de manier waarop God hen heeft bevrijd. Ze zeggen tegen Hem: “Uw weg was door de zee” (Ps 77:20). Het is “Uw weg”, het is de weg die God is gegaan. Hij heeft die weg niet alleen voor hen uitgestippeld, maar Hij is hen door de Rode Zee heen voorgegaan. Zijn pad was ook “door grote wateren”. Ze zijn te midden van grote wateren van nood en verdrukking geweest. Ook daarin is Hij bij hen geweest (Js 43:2a).

De weg en het pad van God voor Zijn volk, voor ons, kunnen we niet van tevoren weten. Ook als we onderweg zijn, zien we Zijn voetstappen niet, ze worden niet bekend. Vaak begrijpen we Zijn weg niet. God verklaart ons niet altijd waarom we in moeilijkheden komen. Zoals er op de bodem van de zee geen voetafdrukken te zien zijn, zo zien we niet welke weg God met ons gaat. We mogen gaan in vertrouwen dat Hij de weg wel kent en ziet en waar die weg uitkomt: bij Hem.

Op de weg neemt Hij ons bij de hand en leidt ons. Daaraan herinnert de psalmist ons in het laatste vers. De psalm eindigt met een terugblik op het wonderbare handelen van God met Israël vanaf de uittocht uit Egypte tot aan het einde van de woestijnreis (Ps 77:21). Hij, Die toen Zijn volk als een kudde heeft geleid “door de hand van Mozes en Aäron” (vgl. Gn 48:15), zal dat in de toekomst weer doen.

Het is een van die verbazingwekkende feiten dat Hij een miljoenenvolk veertig jaar lang door de woestijn heeft gedragen en verzorgd. Nooit heeft het volk iets ontbroken. Altijd is er water en voedsel geweest, ondanks alle ongeloof en falen van het volk. God is trouw gebleven.

Zowel Mozes als Aäron wordt hier voor de eerste keer in Psalmen genoemd. Mozes wordt hierna nog zeven keer en Aäron nog acht keer genoemd. “Mozes en Aäron” zijn samen een prachtig beeld van de Heer Jezus als de Apostel (Mozes) en Hogepriester (Aäron) van onze belijdenis (Hb 3:1). Mozes is een beeld van de Heer Jezus als de Leraar van de gerechtigheid Die het Woord van God tot het volk heeft gesproken. Aäron is een beeld van de Heer Jezus als de Hogepriester Die medelijden heeft met de zwakheden van Zijn volk (Hb 4:12-16).

“De hand” van de Heer Jezus wijst erop dat Hij Zijn volk met Zijn hand bij de hand heeft genomen. Zo heeft Hij hen geleid en veilig door de woestijn heen geloodst. Dit wordt in de volgende psalm, Psalm 78, uitgewerkt en nader toegelicht.

De psalmist, en in hem het overblijfsel, is van de wanhoop die hem heeft beheerst in het begin van de psalm, tot hoop gekomen. In de psalm heeft hij beschreven door welke gevoelens hij is heengegaan om zover te komen. Zo mogen ook wij onze nood en hopeloosheid en onze waaromvragen aan God vertellen. Aan wie kunnen we ze beter vertellen dan aan Hem? Dan zullen we ervaren dat Hij Zelf het antwoord op die vragen is en zullen we tot rust komen in Zijn trouw en liefde (Rm 8:35-39).

Copyright information for DutKingComments