Psalms 78:26-29

Brood, vlees en gulzigheid

Nog een keer wijst Asaf erop, en nu gedetailleerder en indrukwekkender, hoe God Zijn volk in de woestijn heeft voorzien van alles wat ze nodig hadden. In prachtige, dichterlijke taal spreekt hij erover dat God “de wolken daarboven” had geboden en “de deuren van de hemel” had geopend (Ps 78:23). Alle elementen van de natuur staan onder Zijn bevel. Hij heeft de hele schepping door het uitspreken van bevelen tot stand gebracht (Ps 33:9). Als het nodig is, grijpt Hij in het natuurlijke verloop van de schepping in en gebiedt de afzonderlijke elementen om te doen wat Hij wil (Jz 10:12-13).

De hemel is de voorraadschuur van voedsel voor Zijn volk. Hij opende die en liet “manna op hen regenen om te eten” (Ps 78:24). Dat God het manna liet regenen, geeft weer aan dat Hij Zijn volk leven gaf en zegende en dat in rijke mate deed. Dit manna was ook geen gewoon brood. Asaf noemt het “hemels koren”. Het manna was van hemelse herkomst, het was brood uit de hemel (Ps 105:40; Ex 16:4; Jh 6:31; vgl. 1Ko 10:3). Hierdoor konden de Israëlieten weten dat de hemel, dat God Zelf, voor hen zorgde. God wilde laten weten dat zij van Hem afhankelijk waren.

Van dit hemelse voedsel at “eenieder”, dat wil zeggen het hele volk (Ps 78:25). Er was geen gebrek, want God gaf “tot verzadiging toe”. Hij geeft nooit karig, Hij geeft geen ‘fooitje’. Als Hij geeft, is het altijd naar de rijkdom van Zijn genade. Als God geeft, zal de gelovige altijd merken dat zijn beker zal overvloeien (Ps 23:5b).

Het hemelse koren wordt “het brood van de machtigen” en “proviand” genoemd. ‘De machtigen’ zijn engelen. ‘Brood van machtigen’ wil zeggen dat dit voedsel door hen aan Gods volk werd gegeven. ‘Proviand’ legt er de nadruk op dat het voedsel was dat tijdens een reis wordt gegeten. Het is een hoofdbestanddeel van de maaltijd, niet een bijgerecht.

De wind staat ook onder Zijn bevel (Ps 78:26). Hij maakt er gebruik van wanneer Hij wil en bepaalt van welke kant de wind moet komen. Om Zijn volk vlees te geven deed Hij niet, zoals bij het manna, de deuren van de hemel open. Hij gebruikte de wind. Hier deed Hij “de oostenwind opsteken langs de hemel” en voerde Hij “door Zijn macht de zuidenwind aan”.

Evenals Hij met het manna deed, liet Hij “vlees op hen regenen” (Ps 78:27). Hij liet vlees op hen regenen “als stof”. Hij stuurde “gevleugelde vogels als zand van de zee”, dat wil zeggen in zo’n enorme hoeveelheid, dat ze zich daar zat aan konden eten (Nm 11:33). Hij bepaalde ook waar het vlees in het kamp, dat Asaf “Zijn kamp” noemt, terechtkwam (Ps 78:28). Het viel “midden in Zijn kamp” en “rondom Zijn woningen”. God woonde bij Zijn volk.

De gedachte aan Zijn aanwezigheid onder hen zou hen hebben moeten afschrikken om hun begeerten te volgen. Daar was echter geen sprake van. Het viel ook “rondom Zijn woningen”, dat is de tabernakel met de verschillende ruimten. Toen Hij het daar liet vallen, zou het volk dan tot bezinning komen?

Maar er was bij hen geen gedachte aan God. Toen ze hadden gekregen wat ze hadden begeerd, vielen ze op het eten aan en werden “volop verzadigd” (Ps 78:29). Van enige dank aan God was geen sprake. Met een volle buik keken ze met begerige ogen naar de voorraad vlees die er nog lag. De buik was wel vol, maar toch waren ze “van hun begeerte [nog] niet bekomen”, dat wil zeggen dat hun begeerte nog niet was gestild (Ps 78:30). Ze bleven onverzadigbaar zwelgen en kauwen op het laatste stukje vlees dat ze in hun mond hadden kunnen proppen en nog niet hadden doorgeslikt.

Terwijl “hun voedsel … nog in hun mond” was, laaide “Gods toorn … tegen hen op” (Ps 78:31; Nm 11:33). Soms wacht God lang met de uiting van Zijn toorn. Als Hij ons vermaant om “traag tot toorn” te zijn (Jk 1:19), vermaant Hij ons een eigenschap van Hem Zelf te laten zien. Hier was God snel met Zijn toorn omdat het een zonde van afvalligheid was die een langdurige afkerigheid van Zijn volk openbaarde.

God oordeelde Zelf. Zijn doodsoordeel trof “de welgedane [mensen] onder hen”. De ‘welgedane’ mensen zijn de mensen die zich het meest te goed hebben gedaan, de vraatzuchtigste mensen. Een andere categorie die door Zijn oordeel werd getroffen, omvatte “de besten van Israël”, de meest vooraanstaanden, de invloedrijksten, de sterksten en meest verantwoordelijken. Letterlijk staat er “de jonge mannen van Israël”. Dat doet denken aan de vermaning die wij krijgen dat we “de begeerte van de jeugd” moeten ontvluchten (2Tm 2:22).

Copyright information for DutKingComments