Psalms 78:5-7

Doorgeven wat God heeft gezegd

God heeft Zich geopenbaard in Zijn kracht en Zijn wonderen. Hij heeft Zich ook geopenbaard in het “getuigenis” ofwel de “wet” die Hij Zijn volk heeft gegeven (Ps 78:5). ‘Getuigenis’ is meer gericht op het volk, tot wie Gods wet komt, voor wie Gods wet is bedoeld. Bij ‘wet’ gaat het meer om God, Die de wet heeft gegeven, het gezag van de wet als van Hem afkomstig.

Alles wat Gods volk doet, vindt zijn oorsprong in Gods Woord. Niet ervaring bepaalt ons leven, maar wat God heeft “ingesteld” en “vastgesteld”. Het getuigenis is “ingesteld in Jakob”. Dat ziet op de praktijk van het volk, hoe het volk een getuigenis van God kan zijn ten opzichte van de volken om hen heen. De wet is “vastgesteld in Israël”. Dat ziet op de positie van het volk, wat het volk voor God betekent, wat Hij van hen heeft gemaakt. Daaruit volgt dat het in overeenstemming daarmee moet leven om voor Hem tot een vreugde te zijn.

Deze twee aspecten heeft God “de vaderen geboden om ze hun kinderen bekend te maken” (vgl. Dt 6:7; Dt 4:9). De kinderen moeten leren hoe ze van God kunnen getuigen en tot Gods eer kunnen leven om dat vervolgens weer door te geven aan hun kinderen (Ps 78:6). Dat kan alleen door hun Gods Woord te onderwijzen.

Het doorgeven van Gods Woord aan de volgende generatie is ook voor ons een belangrijke opdracht. Timotheüs krijgt als geestelijk kind van Paulus niet alleen de bevestiging dat wat hij van Paulus heeft gehoord de waarheid is, maar hij moet die waarheid ook zelf weer onveranderd doorgeven (2Tm 2:2). Dit is de gewone manier om de waarheid te laten voortgaan.

Paulus geeft Timotheüs niet een bepaald gezag om te mogen prediken. Dat gezag geeft de Heer Zelf (Mt 28:19). Paulus wijdt hem ook niet op een speciale manier. De Bijbel kent niet zoiets als een ambtelijk recht om te prediken, iets wat alleen door mensen met een theologische opleiding zou mogen gebeuren. Het doorgeven van de waarheid van Gods Woord is de verantwoordelijkheid van iedere gelovige. Dit geldt in bijzondere mate voor ouders ten opzichte van hun kinderen en voor grootouders ten opzichte van hun kleinkinderen.

Ouders moeten door hun voorbeeld en hun onderwijs hun kinderen leren om “hun hoop op God” te stellen (Ps 78:7; vgl. Sp 22:19). Wat de kinderen van de ouders horen blijft soms hangen, soms ook niet; wat ze van de ouders zien, zullen zij onthouden; wat ze samen met hun ouders aan geloofsoefening meemaken, zullen ze begrijpen en ter harte nemen.

Wie zijn hoop op iets of iemand anders dan op God stelt, vraagt om ellende. Dat voorkomen we als we “Gods daden niet vergeten”. Gods daden getuigen ervan dat hoop op Hem nooit teleurstelt. Direct daaraan verbonden is “Zijn geboden in acht nemen”. Hoop of vertrouwen op God is alleen gerechtvaardigd voor wie naar Hem luistert met het verlangen te doen wat Hij zegt.

Door God en Zijn daden en Zijn geboden voor ogen te houden zullen de kinderen ervoor bewaard blijven te worden als hun vaderen (Ps 78:8). Asaf houdt de kinderen voor hoe God hun vaderen beoordeelt: het is “een opstandige en ongehoorzame generatie”. De oorzaak daarvan is dat deze generatie “zijn hart niet richtte [op God]” en dat “de geest niet trouw was aan God”.

De waarschuwing is ontleend aan een duidelijk voorbeeld. Hij zegt niet: ‘Dat ze niet zouden zijn zoals de heidenen, die niet van God weten’, maar “dat ze niet worden zoals hun vaderen”. Kwaadaardige huiselijke voorbeelden zijn veel verderfelijker dan die van vreemden. Laten we uit deze verzen leren dat het niet raadzaam is om in alle dingen in de voetsporen van de vaders te treden.

Als er in hart en geest geen vertrouwen is op God, is opstand en ongehoorzaamheid het gevolg. Als het hart op God gericht is, dan zal men de afgoderij wegdoen (1Sm 7:3), waaronder ongezeglijkheid (1Sm 15:23). Het ‘hart’ is het bestuursorgaan van het hele leven (Sp 4:23). De ‘geest’ is bedoeld om gemeenschap met God te hebben. De geest kan zich echter bezighouden met tal van andere zaken dan God, ontrouw worden en verontreinigd worden (2Ko 7:1). Daarom moet Gods volk op zijn hoede zijn met zijn geest, wat de profeet Maleachi twee keer en daardoor met nadruk zegt (Ml 2:15-16).

Copyright information for DutKingComments