Psalms 78:51

Gods macht in de verlossing

Asaf keert terug naar het gedrag van het volk in de woestijn (Ps 78:40). Wat hebben ze God daar vaak getergd! Het is alsof opstand het kenmerk van de gehele woestijnreis is. Ze hebben Hem getergd door telkens weer Zijn liefde en trouw te bekritiseren en te betwijfelen. Zijn barmhartigheid (Ps 78:38) werd niet gewaardeerd.

Door hun ongehoorzaamheid en opstandigheid hebben ze Hem bedroefd. Alle zonden van mensen, en vooral van Zijn volk, doen God verdriet. Zijn toorn rust erop en Hij zal Zijn toorn ook de vrije loop laten als een mens in zijn zonden volhardt. God is niet ongevoelig voor de zonde. De zonde treft Hem, de Heilige, diep in Zijn hart en veroorzaakt daar pijn en verdriet.

Het woord “want” (Ps 78:41) geeft aan dat nu de reden volgt van het tergen en bedroeven van God in Ps 78:40. Zij hebben God “telkens weer … op de proef” gesteld. Ze leerden het nooit. Steeds weer bleven ze God uitdagen om te laten zien of Hij in staat was om aan hun begeerten te voldoen. Het is als het vragen aan de zon om te schijnen, terwijl je door het zonlicht wordt verblind.

Met al hun vragen – die allemaal voortkwamen uit een ongelovig en opstandig hart – “beperkten” – of “krenkten” of “provoceerden” – zij “de Heilige van Israël”. De beperking lag in het feit dat zij Hem, ondanks Zijn bewezen verlossende macht (Ps 78:42), niet in staat achtten aan hun begeerten te voldoen. Indien ze Hem er wel toe in staat zouden achten, zouden ze Hem vertrouwen. Hij had overvloedig bewezen dat Hij te vertrouwen is en tot alles in staat is. Om Hem dan te dwingen Zich te bewijzen toonde aan dat zij God een bekrompen, beperkte God vonden, Die hun niet kon geven wat zij wilden.

Het is een uiterst vermetele opstelling, want ze hadden te doen met niemand minder dan “de Heilige van Israël”. Hij, de Heilige van Israël, Die hun koning was (Ps 89:19) en waard om geprezen te worden (Ps 71:22). Deze Naam van God is kenmerkend voor het boek Jesaja. Het is een aanduiding van het feit dat Hij uniek is, met niemand te vergelijken.

Dat ze daar geen oog voor hadden, veranderde niets aan de ernst van hun opstand. Ze stonden op tegen Hem Die “de Heilige” is. De HEERE heeft Zich geheiligd ten behoeve van de Zijnen, dat is Israël, en dat zijn wij. In Zijn heiligheid had Hij “Israël” aan Zich verbonden. Dit betekende dat zij door Zijn aanwezigheid onder hen geheiligd waren en dat zij zich ook heilig moesten gedragen om de zegen van Zijn aanwezigheid onder hen te kunnen ervaren. Hij zei tegen Zijn volk toen en zegt tegen Zijn volk nu: “Wees heilig, want Ik ben heilig” (Lv 20:7; 1Pt 1:16).

De mensen hebben de Heer Jezus ook beperkt in Zijn macht toen Hij aan het kruis hing. In hun vermetelheid en ongeloof zeiden ze tegen Hem: ‘Als U Gods Zoon bent, kom dan van het kruis af; dan zullen wij geloven’ (Mt 27:39-44). Dezelfde uitdagende taal wordt nog steeds gebruikt. Je hoort het in opmerkingen als: ‘Als God liefde is, laat Hij dan wat aan de ellende in de wereld doen.’

Al hun verkeerde gedachten over God kwamen voort uit het niet meer denken “aan Zijn [machtige] hand” (Ps 78:42). God heeft zo vaak Zijn macht ten gunste van hen bewezen. Asaf neemt het volk mee terug naar “de dag dat Hij hen van de tegenstander verloste” (vgl. Ex 13:3). Wat vergeten ook wij vaak de grote genade en kracht van God waardoor wij uit de macht van de zonde zijn verlost. Deze vergeetachtigheid leidt ertoe dat wij God ontrouw worden als wij in moeilijkheden raken. Dan beginnen we aan Zijn macht te twijfelen. Als we niet snel tot inkeer komen, worden we opstandig en beschuldigen Hem van onmacht om ons te helpen.

Asaf beschrijft vervolgens uitvoerig de macht die God heeft getoond op de dag van hun verlossing. Hij wijst op Gods tekenen die Hij “verrichtte in Egypte en Zijn wonderen in het gebied van Zoan” (Ps 78:43; vgl. Ps 78:12). God heeft Zijn tekenen verricht om Zijn volk te wijzen op het doel van de verlossing. Dat doel was dat Hij bij hen wilde wonen, om met hen feest te vieren en met hen gemeenschap te hebben (Ex 5:1). God heeft Zijn wonderen verricht om Zijn volk te bemoedigen zich aan Hem toe te vertrouwen. Zijn wonderen tonen Zijn macht die Hij ten gunste van hen tegen hun onderdrukkers heeft gebruikt. Die macht loochenden en trotseerden zij door hun opstandige, ongelovige opstelling tegen Hem.

Als eerste van Gods tekenen en wonderen herinnert Asaf eraan dat God “hun rivieren veranderde … in bloed, en [ook] hun stromen, zodat zij niet konden drinken (Ps 78:44; Ex 7:19-21). Dit is de eerste plaag die God over Egypte heeft gebracht. Water spreekt van wat verkwikt en leven geeft. Bloed dat vergoten is, spreekt van de dood. Het leven in de wereld van zonde geeft geen leven, maar de dood. Dat was waar Gods volk naar terugkeerde door zich van God af te wenden.

Het tweede teken en wonder dat Asaf noemt, zijn “de steekvliegen …die hen verteerden” (Ps 78:45; Ex 8:24). Dit is de vierde plaag die God over Egypte heeft gebracht, waarbij Gosen, en daarmee Zijn volk, gespaard bleef (Ex 8:22-23). De steekvliegen, mogelijk een mengsel van allerlei ongedierte, droegen allerlei ziekten over. Hierdoor werd het leven van de mensen te gronde gericht.

Als toepassing voor onze tijd kunnen we denken aan allerlei irritaties, jaloezie, pesterijen, elkaar op alle mogelijke manieren dwarszitten. Dit soort dingen bederft de sfeer tussen mensen en maakt dat het leven er ondraaglijk door kan worden. Harde muziek bij de buren, wangedrag in het verkeer, uitdagend gedrag in de winkel en zoveel andere dingen die je het bloed onder de nagels vandaan kunnen halen. We worden er door Asaf aan herinnerd dat de steekvliegen ook bij ons hun werk zullen doen als wij God de rug toekeren. De steekvliegen zijn als “de kleine vossen die de wijngaarden te gronde richten” (Hl 2:15).

Het derde teken en wonder zijn de “kikkers, die hen te gronde richtten” (Ex 8:5-6). Dit is de tweede plaag die God over Egypte heeft gebracht. Kikkers zijn een beeld van onreine geesten, vooral van seksuele onreinheid (Op 16:13-15). Deze plaag overwoekert de wereld en dringt ook de huizen van de christenen binnen. Soms ongevraagd via reclamefolders door de brievenbus, maar helaas ook wel omdat men in de huizen op het internet daarnaar op zoek gaat. De onreinheid komt in de slaapkamers, in de bedden. De waarschuwing in Hebreeën 13 is in dit verband belangrijk en veelzeggend (Hb 13:4).

De kikkers kwamen in de baktroggen, wat erop duidt dat het met het voedsel werd vermengd. De uitwerking van het tot zich nemen, ‘eten’, via de massamedia van de onreinheid kan niet uitblijven. Homohuwelijken en de inzegening ervan in de kerk zijn praktijk geworden. Wie zelf niet praktiserend is, praat het goed. Liefde is toch van God?

Deze onreinheid is het gevolg van het niet erkennen van God. Daarom geeft Hij een plaag als deze. De toepassing voor onze dagen is duidelijk (Rm 1:24-28). De mens die God buitenspel zet, roept deze plaag over zichzelf af. De mens die God niet erkent, onteert zichzelf. De lusten die hij zoekt te bevredigen, ontspruiten aan zijn verlaten van God. Terugkeer naar Hem is het enige middel dat helpt de plaag te verdrijven.

Het vierde teken en wonder zijn “de zwermsprinkhaan” waaraan God “hun gewas” gaf, en “de veldsprinkhaan” waaraan God “hun opbrengst” gaf (Ps 78:46; Ex 10:12-15). Dit is de achtste plaag die God over Egypte heeft gebracht. Door een oostenwind werd een ongeëvenaarde hoeveelheid sprinkhanen over Egypte gebracht. Het was het leger van de HEERE (Jl 2:11; 25). Alles wat nog niet door eerdere oordelen was vernietigd, werd afgevreten. In heel Egypte bleef geen groen meer over. Het verlaten van God maakte een einde aan alle voorspoed.

Het vijfde teken en wonder is “de hagel” (Ps 78:47; Ex 9:22-25). Dit is de zevende plaag die God over Egypte heeft gebracht. God liet uit “de schatkamer van de hagel” de hagel neerkomen die Hij daarin heeft bewaard “voor een dag van strijd en oorlog” (Jb 38:22-23). Die dag was voor Egypte aangebroken.

De druivenplantsoorten in het midden oosten, en nog meer geldt dit voor de wilde vijgenbomen, zijn gevoelig voor de kou. Door de hagel “doodde” Hij “hun wijnstok”. De wijn is een beeld van de vreugde. God maakte een einde aan alle aardse vreugde voor hen die vreugde zochten zonder Hem. Door grote hagelstenen “doodde” Hij “hun wilde vijgenbomen”. Vijgenbomen stellen gerechtigheid voor. De gerechtigheid van de wereld houdt geen stand, maar gaat aan Gods oordelen ten onder.

De hagel trof niet alleen de vrucht van het land, maar ook de dieren (Ps 78:48). Hun vee werd overgeleverd “aan vurige bliksemflitsen” die met de hagel gepaard gingen (Ex 9:24). De wereld zal geteisterd worden door vele oordelen, waaronder die van een grote hagel (Op 16:21). Daaraan zullen de leden van Gods volk alleen ontkomen als ze bij God schuilen (vgl. Js 32:2).

In al deze plagen “zond” God “Zijn brandende toorn op hen af, verbolgenheid, gramschap, benauwdheid” (Ps 78:49). De combinatie van deze woorden laat zien hoezeer God met toorn vervuld was geraakt door de opstandigheid en weerspannigheid van Zijn volk. Hij heeft voor de uitvoering van Zijn brandende toorn gebruikgemaakt van “een menigte boden van rampen”. De boden zijn engelen van het verderf – het woord voor ‘boden’ kan ook met ‘engelen’ worden vertaald – die op Zijn bevel de rampen over Egypte hebben gebracht (vgl. Ex 12:23; Hb 11:28; Op 9:13-16).

Asaf noemt een zesde teken en wonder: de veepest (Ps 78:50; Ex 9:5-6). Asaf zegt van dit teken dat God daarmee “een pad voor Zijn toorn” heeft gebaand. Hij hield Zijn toorn niet meer in, maar gaf daaraan de vrije loop. Een plotselinge uitbraak van veepest was het bewijs dat God aan het werk was. Daarmee trof hij de Egyptenaren in de middelen van hun bestaan. Hij spaarde hen niet, “Hij ontrukte hun ziel niet aan de dood”.

Het laatste teken en wonder dat Asaf noemt, is de dood van “al het eerstgeborene in Egypte, de eerste [vruchten] van de mannelijke kracht in de tenten van Cham” (Ps 78:51; Ps 136:10; Ex 4:22-23; Ex 11:4-5; Ex 12:29-30). Dit is de tiende en laatste plaag in Egypte. Egypte stamt van Cham af (Gn 10:6; Ps 105:23). De eerstgeborene staat symbool voor kracht (Gn 49:3). De oudste zoon is de diepste trots van de oosterling. Naar de oosterse gewoonte hangt het voortbestaan van de naam, van de familie, van de oudste zoon af. Hij vertegenwoordigt de kracht van het hele geslacht. De eerstgeboren zoon is voor hem kostbaarder dan zijn bezit en zijn gezondheid.

Alle hoop van de natuurlijke mens richt zich op de eerstgeborene. Daarom sloeg God al hun hoop de bodem in door hun eerstgeborenen te slaan. Er was in heel Egypte geen huis waarin geen dode te betreuren was. Het was de definitieve slag. Gods oordeel was zonder aanzien des persoons. Het trof iedereen van de hoogste tot de laagste in de samenleving (Jb 34:19-20).

Copyright information for DutKingComments