Psalms 8:3-8

Nederlandse verzen (4-9)

Wat is de sterveling?

Na de tegenstelling tussen kleine kinderen en zuigelingen enerzijds en de tegenstanders anderzijds volgen vanaf Ps 8:4 nog meer tegenstellingen. In Ps 8:4 spreekt David over het machtige hemelgewelf en in Ps 8:5 over de geringheid van de sterveling. Hij spreekt over “Uw hemel”. Het is Góds hemel omdat Hij hem heeft gemaakt en er de Eigenaar van is. Hij ziet “het werk van Uw vingers, de maan en de sterren”. Dat er sprake is van Gods vingers wekt de gedachte dat Hij als een bekwaam kunstenaar aan het werk is geweest.

Hij heeft ook aan alle hemellichamen “hun plaats gegeven”. Alle hemellichamen bevinden zich niet toevallig op de plaats waar ze nu staan, maar hebben die plaats van God gekregen. Daarom is er harmonie in het heelal. Alles staat in de juiste verhouding tot elkaar. De hemellichamen zijn de stille getuigen van Gods majesteit, scheppingsmacht en onderhoudskracht, waardoor zij op hun plaats en in hun baan blijven. We hebben hier een van de vele aanwijzingen dat de evolutietheorie een leugentheorie is. God heeft alles zijn plaats aan de hemel gegeven, niet door ontwikkeling, maar door het werk van Zijn vingers. Het is geen proces, maar een daad.

Diep onder de indruk van het onmetelijke heelal met zijn ontelbare sterren spreekt David vol verbazing over het feit dat God aan die nietige “sterveling” (Ps 8:5; vgl. Jb 35:5) denkt. Job stelt dezelfde vraag, maar dan als een aanklacht, vanuit het perspectief van het lijden dat God over hem brengt (Jb 7:17). ‘Sterveling’ is de vertaling van het Hebreeuwse woord enos, dat betekent zwakke, sterfelijke mens. Dat is de mens geworden na de zondeval. Enos staat dan ook voor de zondige mens. Dit is niet van toepassing op de Heer Jezus.

David verbaast zich er ook over dat God naar “het mensenkind” omziet. ‘Mensenkind’ is de vertaling van de Hebreeuwse woorden ben adam, die betekenen ‘zoon van Adam’. Dat legt er de nadruk op dat hij uit het stof van de aarde is gemaakt, en ook zonder de bijgedachte aan zonde. Wat maakt hem zo waardevol voor God dat Hij, de Schepper en Onderhouder van het heelal, hem niet vergeet, maar hem verzorgt en telkens Zijn gunst bewijst? De mens is in zijn sterfelijkheid en zwakheid immers een onbeduidend schepseltje te midden van Gods imponerende, overweldigende scheppingswerken (vgl. Ps 144:3).

Na zijn verbazing over de betekenis die de mens ondanks zijn geringheid voor God heeft, spreekt David over de relatie tussen de mens en de engelen (Ps 8:6). In vergelijking met de engelen is de mens door God “een weinig minder gemaakt” dan zij. De mens is het hoofd van de schepping en God heeft alles aan hem onderworpen (Gn 1:26; 28). Zodoende heeft God hem met eer en glorie gekroond.

Dit is verbazingwekkend. Als schepsel bezit de mens niet de kracht en beweeglijkheid van engelen. Hij is ook tot de aarde beperkt, terwijl de engelen in de hemel zijn en op aarde kunnen komen. Toch heeft God niet een engel als heerser van de schepping gesteld, maar die zwakke, begrensde mens.

Wat voor aantrekkelijks kan er in die nietige mens zijn dat God aan hem denkt? Het antwoord op die vraag is: Kijk naar de Heer Jezus, ‘de Mensenzoon’ – zo kan ‘mensenkind’ in Ps 8:5 ook, en beter, vertaald worden –, Die nu in de heerlijkheid is, door God gekroond met heerlijkheid en eer. In Hem zien we hoe God echt over de mens denkt. Hij is de ware Zoon van Adam (Lk 3:23-24; 38). In Hem zien we de heerlijkheid en eer van de mens.

Hij is de Zoon des mensen ofwel de Zoon van de mens en niet de Zoon der mensen ofwel Zoon van de mensen. Dit verschil is belangrijk. Hij is namelijk de Zoon van één mens, Maria, en niet de Zoon van twee mensen, Jozef en Maria. Wij mensen zijn allemaal geboren uit twee mensen, wij zijn allemaal “zonen van de mensen” (Ef 3:5), van een vader en een moeder. De Heer Jezus is door Zijn geboorte de Zoon van Maria in wie Hij verwekt is door de Heilige Geest (Lk 1:35).

Dat David door de Geest spreekt over Christus, zien we in Hebreeën 2 waar deze verzen van Psalm 8 worden aangehaald en verklaard. Vanwege het belang ervan citeren we het hele gedeelte:

“Want niet aan engelen heeft Hij onderworpen het toekomstige aardrijk waarover wij spreken, maar iemand heeft ergens betuigd en gezegd: ‘Wat is [de] mens dat U hem gedenkt, of [de] mensenzoon dat U acht op hem geeft? U hebt hem een weinig minder gemaakt dan [de] engelen; met heerlijkheid en eer hebt U hem gekroond ; alles hebt U onder zijn voeten onderworpen’. Want door alles te onderwerpen heeft Hij niets overgelaten dat Hem niet onderworpen zou zijn. Maar nu zien wij nog niet alles aan Hem onderworpen; maar wij zien Jezus, Die een weinig minder dan [de] engelen gemaakt was vanwege het lijden van de dood met heerlijkheid en eer gekroond, opdat Hij door [de] genade van God voor alles [de] dood smaakte” (Hb 2:5-9).

Ps 8:7 van Psalm 8 gaat boven de eerste Adam uit over de laatste Adam (1Ko 15:45; 47). “Alles hebt U onder Zijn voeten onderworpen”, duidt op de volkomen heerschappij van de Heer Jezus over de schepping, zoals het citaat in Hebreeën 2 duidelijk maakt. ‘Alles’ is ook echt alles en laat geen uitzondering toe. Het omvat alle dingen in de hemel en op de aarde, elk onderdeel van het geschapen universum. Waar we ook in het heelal kijken, er is niets te vinden dat Hem niet onderworpen is.

Van die algemene heerschappij is nu nog niets te zien. We zien veel ellende en verdriet. Dat komt omdat de mens door de zonde de heerschappij uit handen heeft gegeven en die heeft verloren. Die heerschappij ligt nu in handen van de satan (Lk 4:6), die sinds de zondeval “de god van deze eeuw” (2Ko 4:4) en “de overste van deze wereld” (Jh 12:31) is. De vloek ligt over de schepping. Vreedzame dieren zijn roofdieren geworden en de aardbodem is begonnen dorens en distels voort te brengen.

Dat zal niet altijd zo blijven. Om te zien hoe het zal worden, moeten we naar boven kijken. Daar zien we “Jezus” en wel “met heerlijkheid en eer gekroond”. God heeft Hem die plaats van eer gegeven als beloning voor Zijn werk op het kruis. Vanwege dit lijden van de dood is de Heer Jezus “een weinig [of: een korte tijd] minder dan [de] engelen gemaakt”. Hij, Die de Schepper van de engelen is en daardoor hun Meester, is, al is het voor een korte tijd, slechts drie dagen, toch gedurende die tijd minder dan de engelen geweest. Zijn vernedering kent geen grenzen en daarom Zijn verhoging ook niet. We zien nog niet alles aan Hem onderworpen, maar in het geloof zien we wel Hem aan Wie alles publiekelijk onderworpen zal zijn.

Het gaat de schrijver van de brief aan de Hebreeën erom de blik te richten naar boven, naar Hem. En Hem zien is ook Zijn werk zien dat Hij op aarde in opdracht van God heeft gedaan. Waar de eerste mens zo schromelijk en onherstelbaar heeft gefaald, is de tweede Mens gekomen om het volledige recht op de schepping te verwerven. Hij heeft dat recht verworven door God te verheerlijken op hetzelfde terrein waar de eerste mens heeft gefaald.

Alles wat “onder zijn voeten gelegd” is (Ps 8:7), dat wil zeggen de voeten van de eerste mens, betreft vooral het dierenrijk (Ps 8:8; vgl. Gn 1:26). Hij heerst over de tamme dieren, de “schapen en runderen, die allemaal”. Deze dieren dienen hem. Hij heerst ook over de wilde dieren, “de dieren van het veld”. Hij is in staat die te vangen en te temmen of onschadelijk te maken (vgl. Jk 3:7). Ook heerst hij over de dieren in het luchtruim, “de vogels in de lucht” (Ps 8:9). Hetzelfde geldt voor de dieren in het water, “de vissen in de zee” (vgl. Gn 9:2). De vissen gaan “over de paden van de zeeën”. Het zijn geen menselijke paden. Toch weet de mens de vissen te vangen.

Dat alles onder de voeten van de mens is gelegd, wordt drie keer in het Nieuwe Testament op de Heer Jezus toegepast (Hb 2:8; 1Ko 15:27; Ef 1:22). Daar zien we ook dat er twee uitzonderingen zijn. De eerste uitzondering is God, want God heeft alles aan Hem onderworpen: “Wanneer Hij nu zegt dat alles [Hem] onderworpen is, is het duidelijk dat Hij wordt uitgezonderd Die Hem alles onderworpen heeft” (1Ko 15:27).

De tweede uitzondering is de gemeente, want zij is aan Christus verbonden als een lichaam aan een hoofd: “En Hij heeft alles aan Zijn voeten onderworpen en Hem als Hoofd over alles gegeven aan de gemeente, die Zijn lichaam is, de volheid van Hem Die alles in allen vervult” (Ef 1:22-23). Dat de Heer Jezus samen met Zijn gemeente over de schepping regeert, zien we in beeld in de heerschappij die Adam en Eva samen over de schepping krijgen (Gn 1:27-28).

Copyright information for DutKingComments