Psalms 82:6

God oordeelt onrechtvaardige rechters

De rechters zijn dwazen die de wil van God niet kennen en niet begrijpen (Ps 82:5). Dat ligt niet aan God, maar aan hun verwerping van Hem en Zijn rechtvaardige regering. “Zij wandelen steeds in de duisternis” van hun eigen denken “rond”. De duisternis is niet de duisternis van de nacht in tegenstelling met het licht van de dag, maar de duisternis in hen. Het is een duisternis als gevolg van hun onbekendheid met de wet en de feiten van een zaak. Ze hebben geen verstand van en inzicht in wat goed en kwaad in Gods ogen is, maar keren integendeel de zaak om (vgl. Mi 3:2).

Omdat er vanwege de geestelijke duisternis geen rechtvaardige rechtspraak meer is, “wankelen alle fundamenten van de aarde” (vgl. Ps 11:2-3). Recht en orde worden ondergraven. Zo heeft God het gezin en het familieleven als belangrijkste fundament voor het leven op aarde gegeven. De geestelijke duisternis gooit dit fundament omver, waardoor alles wankelt en binnenkort zal instorten (Mt 10:21). Het hele maatschappelijke en sociale leven wordt ontwricht.

God heeft de rechters een hoge positie gegeven. “Ík” heeft nadruk. ‘Ik, niemand minder dan Ik, heb gezegd: “U bent goden”(Ps 82:6). God heeft dat gezegd omdat hun gezag van Hem is afgeleid. Wat hun functie betreft, noemt Hij hen “allen zonen van de Allerhoogste”. Zij vertegenwoordigen Hem in Zijn rechtspraak en gezagspositie op aarde. Dat schept een bijzondere verantwoordelijkheid om naar Zijn voorbeeld van absolute gerechtigheid te handelen.

Omdat de goden, de rechters, geen rekening met God houden, zullen ze “als een mens” sterven (Ps 82:7). God ‘onttroont’ hen. Hij zal hen oordelen vanwege het misbruik van hun gezag en hun onrechtvaardige rechtspraak. Ze hebben een positie als vorsten, maar zullen ondanks hun hoge positie als gewone mensen sterven, net zoals dat met iedere andere vorst gebeurt (vgl. Js 14:10; 12; Ez 31:12-14; Ps 49:13).

De Heer Jezus haalt Ps 82:6 aan in een van Zijn twistgesprekken met de Joden, waarin zij Hem van Godslastering beschuldigen (Jh 10:33-36). Hij maakt duidelijk dat ‘de goden’ mannen met een bepaalde verantwoordelijkheid zijn, maar toch gewone sterfelijke mensen. Het zijn geen Goddelijke personen, maar ze hebben Goddelijke autoriteit ontvangen.

Hij, de Heer Jezus, is geen gewoon sterfelijk mens. Hij kent de Vader en voldoet als Zoon aan de opdracht van de Vader. Hij is door “de Vader geheiligd en in de wereld gezonden” (Jh 10:36). Zijn autoriteit als Zoon van God is eeuwig en overtreft daarmee de autoriteit van de rechters of richters die in deze psalm goden, zonen van de Allerhoogste, worden genoemd.

Hij komt met Goddelijke bevoegdheid én in een gekende relatie tot Zijn Vader. Hij is als Mens in de wereld gekomen, terwijl Zijn relatie met de Vader als Zoon van de Vader onveranderlijk is. Hoe zou Hij kunnen ophouden de Zoon van de Vader te zijn? Hoe kunnen ze in redelijkheid Hem van lastering beschuldigen als Hij slechts wijst op het feit dat Hij Gods Zoon is?

Copyright information for DutKingComments