Psalms 83:12

Nederlandse verzen (10-17)

Gebed om straf voor de vijand

Het overblijfsel vraagt aan God om met de verenigde vijanden te doen zoals Hij vroeger met volken heeft gedaan die Zijn volk in slavernij hebben gehouden (Ps 83:10). Ze wijzen Hem daarbij op Zijn handelen met Midian, met Sisera en met Jabin. De gebeurtenissen worden verhaald in het boek Richteren. Waar ze niet naar verwijzen, is naar het feit dat de volken gezag over Gods volk hebben gekregen vanwege hun ontrouw aan God.

Ook de richters door wie God heeft gehandeld, worden niet genoemd. Het gaat om wat God heeft gedaan. Hij heeft in de richters gehandeld. Ze verhalen eerst wat God met Sisera, de generaal van Jabin, de koning van Kanaän, heeft gedaan. Sisera heeft zijn roemloze einde gevonden aan de beek Kison (Ri 4:2; 7; 21-22), met als gevolg dat ook de macht van Jabin is verbroken (Ri 4:23-24).

Sisera en Jabin “zijn weggevaagd bij Endor” (Ps 83:11). Endor ligt bij Taänach en Megiddo, dat wil zeggen in het gebied van de strijd (Jz 17:11; Ri 5:19-21). Door de verpletterende nederlaag die God deze vijanden heeft toegebracht, zijn zij “geworden tot mest op de aardbodem”. Dit laatste wijst erop dat na hun roemloze einde hun dode lichamen ook nog eens met de grootst mogelijke verachting worden behandeld (vgl. Jr 8:2; Jr 9:22; Jr 16:4; Jr 25:33; Js 66:24). Dit blijft over van hen die zich aan Gods volk vergrijpen.

Het overblijfsel vraagt aan God om een speciale behandeling van de leiders van de vijandelijke coalitie (Ps 83:12). Ze vragen of Hij “hun edelen” en “hun vorsten” wil behandelen zoals Hij met de leiders van Midian heeft gedaan. “Oreb en … Zeëb” zijn twee vorsten van Midian die door het leger van Gideon ten westen van de Jordaan zijn gevangen, gedood en onthoofd (Ri 7:25; vgl. Js 10:26a). “Zebah en … Zalmuna” zijn de koningen van Midian (Ri 8:5). Gideon heeft hen ten oosten van de Jordaan gevangengenomen en gedood (Ri 8:12; 21).

Deze edelen en vorsten hebben in hun vermetelheid gezegd: “Laten wij [deze] woningen van God voor onszelf in bezit nemen” (Ps 83:13). Dit is ook wat de coalitie van vijandige volken wil. Het laat zien dat zij Israël haten omdat God bij hen woont. Ze willen Israël uitroeien omdat ze de gedachtenis aan God willen uitroeien. Dat willen ze doen door het land zelf in bezit te nemen, zodat ze daar hun afgoden kunnen laten wonen, aan wie ze de eer van hun overwinning zullen toeschrijven.

Wat het overblijfsel vraagt, zal in de eindtijd gebeuren. Er is een duidelijke overeenkomst tussen de gebeurtenissen die in Richteren 4 worden beschreven en wat beschreven wordt in het boek Openbaring. Bij Megiddo worden de vijandelijke legers verslagen en wordt het volk van de HEERE bevrijd.

Bij Harmagedon – dat betekent ‘gebergte van Megiddo – zal iets dergelijks plaatsvinden (Op 19:11-21). De legers van het dan herstelde Romeinse rijk, dat is het verenigde West-Europa dat in de toekomst het afvallige Israël te hulp zal komen in zijn strijd tegen de koning van het noorden, zullen door de komst van Christus worden verdelgd. Het Godvrezende deel van Israël is dan behouden en wordt in Romeinen 11 “heel Israël” genoemd (Rm 11:26).

Het streven van de coalitie om Israël uit te roeien brengt de Godvrezende Jood tot een gebed waarin Hij om Gods oordeel over hen vraagt (Ps 83:14-18). Hij spreekt tot God als “mijn God”. Wat de vijand wil, is gericht tegen zijn God. Daarom vraagt Hij aan God om “hen als een werveldistel, als stoppels voor de wind” te maken (Ps 83:14). Een werveldistel en stoppels hebben geen enkele kracht in zichzelf en worden willoos door de wind in alle richtingen geblazen (vgl. Dt 28:7; Js 17:13).

Ze moeten niet alleen een prooi voor de wind zijn, maar ook voor het verterende vuur (Ps 83:15). Van een woud dat door het vuur wordt verbrand, blijft niets anders over dan verkoolde bomen, waarin nooit meer leven komt. Bergen die door de vlam zijn verzengd, zijn zwartgeblakerd. Er groeit niets meer op die bergen wat tot voedsel kan dienen. Het oordeel over Assyrië in Jesaja 10 wordt ook beschreven als bosbrand (Js 10:16-19).

Zoals vuur en vlam hun verterend werk doen, zo moet God met Zijn storm hen achtervolgen (Ps 83:16). Daardoor zullen ze van alle kracht beroofd worden om nog iets tegen God of Zijn volk te kunnen uitrichten. Hij moet hen met Zijn wervelwind schrik aanjagen, zodat ze voor altijd de moed kwijt zijn om nog iets tegen Hem en Zijn volk te ondernemen.

Het optreden van God zal het “gezicht” van de vijanden “met schande” bedekken (Ps 83:17). De volken hebben snoevend gezegd dat aan de naam van Israël niet meer gedacht zal worden als zij hun plannen hebben uitgevoerd (Ps 83:5). Nu zegt het overblijfsel dat, als gevolg van de schande die het deel van de volken zal zijn, er zullen zijn die de Naam van de HEERE zullen zoeken. Er is bij de bidder het besef dat God een genadig God is, Die ook voor personen uit de volken de deur van de behoudenis openhoudt.

Copyright information for DutKingComments