‏ Psalms 88:1

Inleiding

Deze psalm is de treurigste psalm in het hele boek Psalmen. Andere psalmen kunnen treurig en somber zijn, maar zijn toch vermengd met geloofsvertrouwen en uiteindelijk hoop en overwinning. Psalm 88 is echter somber van begin tot het eind. Het laatste woord van deze psalm is “duisternis”. De enige straal van hoop in deze psalm is de Persoon tot Wie de psalmist zich in deze psalm richt: de “HEERE, God van mijn heil” (Ps 88:2). Hier vinden we een verwijzing naar de naam Jezus, dat betekent ‘de HEERE is heil’.

De psalm is het gebed van een man die onophoudelijk lijdt. Hij klaagt over de vreselijke, harde verdrukking die hem aan de rand van de dood brengt. Toch heeft hij dag en nacht de HEERE aangeroepen. In de toepassing van deze psalm op Christus zien we het lijden dat Hij vanwege de vloek van de wet ondergaat. In de toepassing op de gelovigen, zowel van Israël als van de gemeente, zien we het lijden dat noodzakelijk is om gelouterd te worden en te komen tot heerlijkheid.

Het lijden van de psalm is van toepassing op het lijden van het overblijfsel in de eindtijd, vlak voor de komst van de Heer Jezus. Het overblijfsel zal in de grote verdrukking zo zwaar lijden, dat het voor hen lijkt alsof er aan hun nood geen einde komt en de duisternis het wint van het licht. De psalm herinnert vooral ook aan het lijden van de Heer Jezus. Door Zijn lijden kon Hij de bron van levend water worden. Dit is onderwijs van de maskilim (Ps 88:1).

Op grond van Zijn lijden kan de vreugde van de stad van God er zijn bij allen die daarin zijn (Ps 87:7). Iedereen die daarin is, Jood en heiden, en in de zegen deelt, is aan de macht van de duivel onttrokken en wordt gerekend tot die stad.

Opschrift

Deze psalm wordt “een lied” genoemd. Het is echter niet, zoals meestal, een loflied, maar een klaaglied, waarin droefheid en wanhoop worden bezongen. Naar de betekenis van “op Machalath Leannoth” – de betekenis volgt hieronder – kunnen we het zo opvatten dat het lied wordt gezongen door een terneergedrukte met zwakke, sombere, melancholische stem, met een toonzetting in mineur.

Voor “de zonen van Korach” zie Psalm 42:1.

Voor “voor de koorleider” zie Psalm 4:1.

Het lied wordt gezongen “op Machalath Leannoth”, waaruit blijkt dat het een klaaglied is. Het woord machalath komt alleen nog voor in Psalm 53 (Ps 53:1). “Machalath” betekent ‘ziekte’ of ‘lijden’. “Leannoth” betekent ‘vernedering’. Het gaat om ‘vernedering door het lijden’ als de noodzakelijke weg om tot heerlijkheid en zegen – de bron van levend water – te komen.

Dat wijst in de eerste plaats op de vernedering van Christus door het lijden aan het kruis van Golgotha, als basis voor alle zegeningen van het overblijfsel (Ps 87:7). De rots moest geslagen worden, wilde Hij voor ons een bron van levend water worden (Lk 24:26).

Ten tweede wijst het op de weg van het lijden dat Israël moest doormaken, de loutering van het overblijfsel, door middel van Assyrië, de tuchtroede van God (Js 10:5; vgl. Dt 28:49-57; Jl 2:1-14) om tot de heerlijke verlossing te komen. Vergelijk de weg die de broers van Jozef moesten gaan, de gevangenschap, om tot herstel te komen. Ook voor ons geldt dat wij eerst met Christus lijden en daarna met Hem verheerlijkt worden (Rm 8:17).

Deze psalm is “een onderwijzing”, een maskil. Zie verder bij Psalm 32:1.

De psalm is een onderwijzing “van Heman, de Ezrahiet”. Het is de enige psalm van hem in Psalmen. Heman is een wijze, een Leviet, een Korachiet, een zanger, een zoon van Joël en een kleinzoon van Samuel (1Kn 4:31; 1Kr 15:17; 19; 1Sm 8:1-2). Hij wordt opgenomen in de stam Juda. Hij wordt ook genoemd “de ziener van de koning, met woorden van God om de hoorn op te heffen” (1Kr 25:5).

Nederlandse verzen (2-3)

Roep om gehoor

De psalmist richt zich in zijn diepe nood tot de “HEERE”, Die Hij “God van mijn heil” noemt (Ps 88:2; Ps 27:9b). De laatste strohalm, het enige lichtpuntje in deze voor de rest sombere psalm van het lijden is dat hij God kent als de God van zijn behoudenis. Verzadigd van doodsgevaren zoekt de psalmist de toevlucht tot God. Omringd door gevaren en vijanden kijkt hij naar boven. “Ik sla mijn ogen op naar de bergen, vanwaar zal mijn hulp komen?”

Dan kijkt hij nog hoger naar de hemel en belijdt: “Mijn hulp is van de HEERE” (Ps 121:1-2). Daarom richt hij zich tot Hem. Te midden van de nood houdt het geloof vast aan de God Die beloofd heeft te verlossen. Tegelijk maakt het zijn situatie nog duisterder, want de God Die Hij zo kent, antwoordt niet. Dit is een dramatische gewaarwording.

Hij meldt zich “overdag en in de nacht” bij God en roept Hem aan. Dit ‘roepen’ – letterlijk ‘schreeuwen – wijst op een indringend en krachtig bidden vanuit een hart dat aan de zwaarte van de nood ten onder gaat. Letterlijk staat er: “Overdag roep ik en in de nacht [kom] ik bij U.” De nood is zo hoog, dat hij dag en nacht, zonder ophouden, tot God komt en Hem aanroept. Zodra hij ’s morgens wakker is, begint hij weer met bidden en smeken (Ps 88:14; vgl. Ps 50:15).

Maar God lijkt geen aandacht aan hem te schenken. De Heer Jezus heeft ook “met sterk geroep en tranen” gebeden tot God (Hb 5:7). Dat is in Gethsémané, bij het vooruitzien van het lijden voor de zonde. Hij weet wat het is een diep bezwaard hart te hebben en kan daarom meevoelen met het overblijfsel en allen die zich zo voelen. Bij Hem is er echter niet de hopeloosheid die de bidder hier kenmerkt. Hij roept in het volle besef dat God Hem hoort.

Heman dringt er bij de God van zijn heil op aan dat zijn gebed voor Zijn aangezicht komt, dat wil zeggen in Zijn tegenwoordigheid (Ps 88:3; vgl. Ps 27:8). Het lijkt namelijk of de deur naar God dicht zit, dat zijn gebed niet tot Hem doordringt. God lijkt niet te luisteren, maar hij geeft niet op en vraagt Hem: “Neig Uw oor tot mijn roepen.” Hier gebruikt hij weer dat sterke woord ‘roepen’. Hij weet dat God er is, hoewel Hij Zich voor hem teruggetrokken lijkt te hebben.

Copyright information for DutKingComments