Psalms 88:18

Nederlandse verzen (14-19)

Verstoten

Met het woord “echter” (Ps 88:14) geeft Heman de tegenstelling met het hiernamaals aan. Na zijn vragen over het hiernamaals en zijn voorstelling van de situatie daar laat hij door zijn roepen weten dat hij nog steeds in het land van de levenden is. In het dodenrijk is stilte, duisternis en vergetelheid, maar hij is niet stil. Hij roept tot de HEERE, want hij is nog in de ellende.

Het gaat in het gebed van de psalmist nu niet meer om de vraag van de verlossing, maar om de vraag waarom hij nog in de ellende is. Hij begrijpt de wegen van God niet. Zijn wegen zijn zo hoog, hij kan er niet bij. De psalmist en later in de eindtijd het overblijfsel en de maskilim worstelen met deze vraag.

In het Nieuwe Testament kan de gelovige in het geloof, doordat hij de liefde van God in de Heer Jezus heeft leren kennen, zeggen: “Wij weten dat hun die God liefhebben, alle dingen meewerken ten goede” (Rm 8:28). Hij kan zeggen: “Ik vermag alles door Hem Die mij kracht geeft” (Fp 4:13).

Hij heeft al gezegd dat hij “overdag en in de nacht” tot God roept (Ps 88:2) en dat hij “de hele dag” tot God roept (Ps 88:10). Nu zegt hij dat zijn gebed “in de morgen” God “tegemoet” komt. Hiermee geeft hij op een prachtige manier aan dat hij in zijn gebed een ontmoeting met God wil hebben, ’s morgens al, direct na het wakker worden. Hij gaat door met bidden, hoewel hij geen antwoord krijgt.

Hij voelt zich door de HEERE verstoten (Ps 88:15). Maar “waarom” verstoot Hij hem, zo vraagt hij. Hij ziet geen reden waarom Hij hem heeft verstoten, maar toch heeft Hij het gedaan. Heman blijft bij de HEERE aandringen, ondanks dat hij zich verstoten voelt. Omdat hij blijft aandringen, maar God niet antwoordt, stelt hij zijn tweede ‘waaromvraag’. Die is waarom God Zijn aangezicht voor hem verbergt. Hij begrijpt het allemaal niet. Hij heeft God lief en wil graag in Zijn tegenwoordigheid zijn, maar God laat Zich niet vinden.

Dit vervult hem met wanhoop (Ps 88:16). We zien eenzelfde worsteling bij Job. Hij is er zo ellendig aan toe. “Van jongs af” heeft hij als toegewijde gelovige met lijden te maken gehad (vgl. Ps 129:1). Hij is ermee vertrouwd. Vanaf zijn jeugd heeft hij zijn vertrouwen op de HEERE gesteld en is daarin nooit beschaamd (vgl. Ps 71:5), maar nu lijkt dit vertrouwen niet te werken.

Hij draagt niet Gods welgevallen, maar Zijn bedreigingen. Dat maakt hem “radeloos”. Hij weet niet meer wat hij moet doen. Er is geen sprake van opstandigheid, maar hij begrijpt er niets meer van. Hoe kan het zijn dat God, Die hij zo liefheeft, Zich tegenover hem gedraagt alsof Hij zijn vijand is (vgl. Jb 30:21).

De ellende waarin Heman zich bevindt, ervaart hij als de “brandende [toorn]” van God die over hem heen gaat (Ps 88:17). Het zijn Gods “verschrikkingen”, verschrikkingen die van God uitgaan. Hoe zal hij zich daartegen kunnen verzetten? Dat is onmogelijk. De enige uitwerking die ze hebben, is dat ze hem “doen … omkomen”. Gods verschrikkingen betekenen de dood voor hem.

Ze omringen hem zonder een moment van onderbreking “de hele dag … als water” (Ps 88:18). Hij kan niet op adem komen en dreigt erin te verdrinken. “Ze omsingelen” hem, “allemaal”. Ze zijn als een leger dat God tegen hem heeft opgesteld en waarvan iedere soldaat, zonder uitzondering, de pijl op hem heeft gericht. Zo heeft Job zich ook geuit over de verschrikkingen die over hem zijn gekomen (Jb 6:4; Jb 27:20).

Heman besluit zijn onderwijzing met nog een keer te wijzen op de grote eenzaamheid waarin God hem heeft gebracht (Ps 88:19; Ps 88:9). God verbergt Zich voor hem en Hij heeft ook zijn “geliefden en vrienden” ver van hem “verwijderd”. Hij is helemaal alleen in zijn lijden. Zijn “bekenden” zijn niet in de duisternis, maar zij zelf “zijn duisternis”.

Het laatste woord van Heman is ‘duisternis’. Daarmee lijkt de psalm een absoluut en uitzichtloos dieptepunt te hebben bereikt. Veel psalmen gaan vanuit de duisternis naar het licht. Dat is hier niet zo. Toch spreekt het einde niet van wanhoop. Heman heeft zich tot God gericht. God zal zijn roepen beantwoorden. Dat doet Hij op Zijn tijd. Als het nieuwemaan is, als de maan geen enkele lichtstraal meer laat zien, als er diepe duisternis heerst, is dat tegelijk de start van de loop naar de volle maan.

Zo kan het zijn in het leven van een gelovige dat alle hoop op redding verdwenen is. Dat betekent echter niet dat alle gebeden tevergeefs zijn geweest. Soms moeten we zo’n dieptepunt bereiken om tot volledige overgave en berusting te komen. Dan zien we dat God gaat werken.

Uiteindelijk zal de psalmist moeten leren dat de weg van Christus naar heerlijkheid door het lijden is. Daarom heeft de Heer tot drie keer toe Zijn lijden aangekondigd (Lk 9:22; 44; Lk 18:31-34) en heeft Hij de Emmaüsgangers onderwezen: “Moest de Christus dit niet lijden, en [zo] in Zijn heerlijkheid binnengaan?” (Lk 24:26). Een soortgelijke les moet het overblijfsel leren; een soortgelijke les moeten ook wij vandaag leren (Rm 8:17b).

Copyright information for DutKingComments