Psalms 89:19

Nederlandse verzen (20-30)

Het verbond met David

We hebben tot hiertoe twee dingen gezien: ten eerste dat God, de Heilige van Israël, Koning is (Ps 89:19), en ten tweede dat God een verbond gesloten heeft met David, Zijn uitverkorene (Ps 89:4-5). Deze twee dingen worden nu verder verduidelijkt.

Ethan herinnert God aan wat Hij over het verbond met David heeft gezegd. De eerste bekendmaking daarvan heeft Hij “in een visioen” gedaan (Ps 89:20). Over dit visioen is verder niets bekend. Het kan zijn dat het te maken heeft met wat Samuel tegen Saul zegt, dat hij niet langer koning zal zijn en God David heeft uitgezocht als man naar Zijn hart (1Sm 13:14). Samuel kan dit tegen Saul zeggen omdat God hem dat op de een of andere manier duidelijk heeft gemaakt, misschien in een visioen. Of dat God Samuel bij de zalving van David hem in een visioen duidelijk heeft gemaakt dat David degene is die hij moet zalven (1Sm 16:6-13).

De psalmist spreekt tot God over David als “Uw heilige”, dat is ‘hij die U voor Uzelf hebt afgezonderd’. Eerst heeft de HEERE Zichzelf “de Heilige van Israël” genoemd (Ps 89:19), Hij Die Zichzelf heeft geheiligd ten behoeve van Israël (vgl. Jh 17:19). En nu spreekt de HEERE door de psalmist over David als “Uw heilige”, dat wil zeggen dat Hij David heeft afgezonderd, heeft gezalfd (Ps 89:21), om koning te zijn (vgl. Jh 17:17).

God noemt David “een held”. Dat is hij niet in zichzelf, maar omdat God hem van “hulp voorzien” heeft (vgl. Gn 49:24). God heeft hem de kracht gegeven om een held te zijn. Het heldendom van David is zijn zorg voor de schapen, die hij heeft beschermd tegen de leeuw en de beer. Zelf zegt hij daarvan: “De HEERE, Die mij uit de klauwen van de leeuw gered heeft en uit de klauwen van de beer” (1Sm 17:34-37).

Deze herdersjongen, die door Gods hulp een held is, is door God “een uitverkorene uit het volk”. De uitverkiezing van David is helemaal Gods zaak. De nederige afkomst en het eenvoudige beroep van David maken des te duidelijker dat God hem heeft verheven en hem die hoge positie heeft gegeven (2Sm 7:8; Ps 78:70-72).

God heeft David uitverkoren. Tegelijk is het zo, dat God naar iemand heeft gezocht die Hem als knecht dient (Ps 89:21; Hd 13:22). Die heeft Hij gevonden in David, die Hij “Mijn dienaar” noemt. Dat is David niet pas als hij koning wordt, maar dat is hij al als hij de schapen weidt en hoedt. In dat werk heeft hij kwaliteiten getoond die van bijzondere waarde voor God zijn om als Zijn vertegenwoordiger over Zijn volk te regeren.

We beluisteren de vreugde in de stem van God als Hij zegt: “Met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd.” Ethan heeft David “Uw heilige” genoemd (Ps 89:19) en God heeft David met “Mijn heilige zalfolie” gezalfd. Dat heeft Hij gedaan door de hand van Samuel (1Sm 16:13). Alles bij de roeping van David draagt het kenmerk van heiligheid.

God vindt grote vreugde in David. David wordt de gezalfde en “Mijn dienaar” genoemd. Hij is in allebei een type van Christus, de Gezalfde Die bij uitstek de Knecht van de HEERE wordt genoemd. De Knecht van de HEERE (Js 52:13) is de Gezalfde van de HEERE (Js 61:1). Van de Heer Jezus staat geschreven dat God Hem heeft gezalfd – Hij is de Christus, dat betekent de Gezalfde – met vreugdeolie boven Zijn metgezellen (Ps 45:7-8).

Zalving gebeurt met het oog op een te verrichten dienst. Door de zalving wordt iemand daarin ingewijd. De zalving spreekt voor ons van de Heilige Geest, met Wie iedere gelovige is gezalfd (1Jh 2:20). Door de Geest kunnen we een vreugde zijn voor Gods hart. Dat is zo, als we ons door de Geest laten leiden. Bij de Heer Jezus is dat op aarde altijd en volmaakt het geval geweest. Daarom is Hij altijd een vreugde voor Gods hart geweest.

God belooft dat Hij David in zijn dienst voor Hem door Zijn hand zal “doen standhouden” (Ps 89:22). Hij stelt Zich garant voor het slagen van zijn dienst, want Hij zal hem beschermen en verdedigen. Met Zijn hand is Hij altijd bij hem. David zal zijn dienst kunnen uitvoeren omdat Gods arm “hem sterk” zal maken. Hier is weer sprake van Gods “hand” en Gods “arm” (vgl. Ps 89:14).

God, Die de Almachtige God is, verleent David kracht. Zo worden alle kenmerken van God die eerder in deze psalm genoemd zijn, nu gebruikt ten dienste van David. Gods hand en arm zijn even vast aan hem verbonden als zijn eigen hand en arm aan zijn lichaam. Alles gebeurt door Hem. Hij werkt Zijn verbond uit en maakt het waar. Daarom is mislukking uitgesloten.

David is de voorloper van Hem Die zowel de Zoon als de Heer van David is, de Christus van God, de Uitverkorene, de Knecht van de HEERE, Die door lijden heen moest gaan om daarna verheerlijkt te worden (Fp 2:5-11).

Omdat de HEERE zijn schild is, is er geen vijandige macht die David onder druk zal kunnen zetten of hem zal kunnen overweldigen (Ps 89:23). Het opnemen tegen David staat namelijk gelijk aan het opnemen tegen de Almachtige. En wie zal het met enige kans van slagen kunnen opnemen tegen de Almachtige? De veronderstelling alleen al getuigt van grote dwaasheid. Ook is er “geen onrechtvaardige” die hem zal “onderdrukken”. God zorgt ervoor dat David niet in zijn handen valt.

De God Die in het verleden Rahab heeft verbrijzeld (Ps 89:11), zal Zijn grote macht voor de ogen van Zijn uitverkoren koning tonen door “zijn tegenstanders” te “verpletteren” (Ps 89:24). Hij hoeft geen enkele tegenstander te vrezen, want God neemt het voor hem op. Ook “wie hem haten”, zal God “treffen” met dodelijke plagen. Niemand krijgt enige kans Gods gezalfde koning enig kwaad te doen omdat God hem met Zijn macht beschermt.

De bescherming van God bestaat uit Zijn “trouw” en Zijn “goedertierenheid” (Ps 89:25). Deze eigenschappen van God, die we uitvoerig bij Ps 89:15b hebben overdacht, zijn om zo te zeggen de beschermers van Zijn verbond. Zij zullen met hem, zijn uitverkoren koning zijn. In Zijn trouw zal Hij David voor kwaad bewaren en in Zijn goedertierenheid zal Hij hem leiden. De hoorn, die de kracht van de koning symboliseert, zal door David “in Mijn Naam opgeheven worden” (vgl. Ps 89:18). Zijn kracht ligt in de Naam van God, dat is alles wat God is en heeft gezegd.

Alles in en aan de koning verwijst naar God, de God Die heerst over de overmoed van de zee (Ps 89:10). Daarom is een uitgebreid gebied aan zijn heerschappij onderworpen. Omdat God zijn hand bestuurt, zal hij “zijn hand op de zee leggen” en “zijn rechterhand op de rivieren” (Ps 89:26). Hiermee wordt zijn algemene heerschappij aangegeven, die in de onbegrensde heerschappij van de Messias – dat is de Christus, Die zowel de Heer als de Zoon van David is – zijn volle vervulling zal krijgen.

God bewijst Zijn voorkeur voor David niet alleen door hem een groot gebied te geven om daarover te heersen. Hij heeft David bovenal in een persoonlijke relatie tot Zichzelf gebracht (Ps 89:27). De verhouding tussen David en God is die als van een zoon tot zijn vader (vgl. 2Sm 7:14). Dit is in volmaakte zin waar van de Heer Jezus (Hb 1:5).

Dat David tot God zal roepen “U bent mijn Vader”, betekent dat hij God als de oorsprong van zijn koningschap erkent. In die zin is God ook de Vader van Zijn volk, Hij is de oorsprong ervan (Dt 32:6b). David kan niet “Abba, Vader” zeggen, wat de nieuwtestamentische gelovige door de Heilige Geest Die in hem woont, wel kan zeggen (Rm 8:15-16; Gl 4:5-6). De Heilige Geest werkt wel in David, maar woont niet in hem. De Heilige Geest werkte in het Oude Testament wel op aarde, maar woonde er nog niet op aarde. Hij is pas op aarde komen wonen, nadat de Heer Jezus na Zijn werk op het kruis is teruggekeerd naar God (Jh 7:37-39; Jh 14:16-17; Jh 15:26; Jh 16:13-14).

David noemt God ook “mijn God en de rots van mijn heil”. In zijn persoonlijke relatie met God, “mijn God”, kent hij Hem als “de rots van mijn heil”. David is veilig in de kloof van de rots, de rots die geslagen is; de rots is Christus (1Ko 10:4). Hiermee drukt hij uit dat zijn God in alle tijden zijn enige vertrouwen en hoop is. God is de onwankelbare rots die hem naar het volle heil of de volle behoudenis zal brengen.

Gods genade gaat nog verder. David wordt door God “tot een eerstgeboren zoon” gemaakt (Ps 89:28) en daarmee tot erfgenaam. David is niet de eerstgeboren zoon van Isaï. Hij is de jongste zoon. ‘Eerstgeboren’ geeft dan ook niet de volgorde van geboorte aan, maar een plaats van eer boven anderen. God maakt hem “tot de allerhoogste van de koningen van de aarde”. Beide namen gelden weer in het bijzonder voor de Heer Jezus, de Koning van de koningen (vgl. Ko 1:15; 18; Rm 8:29; Op 1:5).

Niets kan een einde maken aan Gods goedertierenheid als resultaat van Zijn trouw aan Zijn verbond voor David (Ps 89:29). Hij zal “voor eeuwig” Zijn liefde voor hem “houden”. God heeft Zijn verbond met David niet gesloten op basis van de wet, maar op basis van het bloed van de nieuwe verbond dat de Middelaar heeft vergoten. Aan dat nieuwe verbond zal Hij “trouw blijven”. Niets kan Hem aan dat verbond ontrouw maken. Hij zal zonder enig falen alles vervullen waartoe Hij Zich in dat verbond heeft verplicht.

God “zal zijn nageslacht voor eeuwig laten bestaan” (Ps 89:30). Hierbij mogen we vooral denken aan de Heer Jezus, de Zoon van David. God heeft Hem op het oog. De Messias zal in het vrederijk op “Zijn troon” zitten. Zijn regering zal zijn “als de dagen van de hemel”. In Zijn regering brengt Hij de hemel op aarde, waardoor de dagen op aarde worden als de dagen van de hemel (vgl. Dt 11:21; Js 66:22).

Copyright information for DutKingComments