Psalms 89:50

Nederlandse verzen (47-52)

Hoelang nog?

Het overblijfsel vraagt weer “hoelang” die situatie nog moet duren (Ps 89:47; Ps 13:2-3). Nu is het een vraag van wanhoop met betrekking tot de omstandigheden. Ze ervaren dat God Zich voor hen verbergt. Zal Hij dat “voor altijd” doen (vgl. Ps 77:7-9)? Tegelijk is de vraag “hoelang” ook een vraag waarin de hoop doorklinkt dat er een einde aan het lijden komt. Maar hoelang nog zal Gods “grimmigheid branden als een vuur?”

De vraag is hoelang de trouw van God aan Zijn verbond, hoelang Zijn goedertierenheid, onzichtbaar blijft. De psalmist stelt zijn vertrouwen op de HEERE, maar de nood is groot. Als de tijd niet verkort wordt, blijft niemand van het overblijfsel in leven (vgl. Mt 24:22). Hoe zit het dan met de goedertierenheid en trouw van de HEERE?

De eerste reden voor de vragen is de hoge nood (Ps 89:47-49). De tweede reden is dat goedertierenheid en trouw van de HEERE in het geding zijn (Ps 89:50), het verbond dat Hij nota bene onder ede gesproken heeft. Ten slotte de derde reden is de smaad die over het overblijfsel komt en daarmee over de eer van de Naam van God en van Zijn Christus, Zijn Gezalfde (Ps 89:51-52). Daarom leert de Heer Jezus het overblijfsel bidden: “Moge Uw Naam worden geheiligd” (Mt 6:9b).

Ze vragen God te bedenken “hoe kort” hun “levensduur is” (Ps 89:48). Als Hij nog iets wil waarmaken van Zijn verbond, laat Hij dat dan snel doen, want anders is hun leven voorbij. “Waarom zou U alle mensenkinderen tevergeefs geschapen hebben”, als Hij hen toch maar zo kort laat leven en het hun dan ook nog zo moeilijk maakt? Uiteindelijk sterft ieder mens (Ps 89:49). Niemand ontkomt eraan, want niemand kan “zijn ziel bevrijden … uit de greep van het graf”.

Dan komt de vraag aan de “Heere”, Adonai, waar Zijn “vroegere [blijken van] goedertierenheid” zijn (Ps 89:50). Waar zijn ze gebleven? Toch heeft Hij “David gezworen bij Uw trouw”. Maar er is nu niets van te zien. Is God vergeten dat Hij bij Zijn trouw heeft gezworen?

Nog een aspect dat het overblijfsel voor God brengt, is de smaad die Zijn dienaren ondergaan (Ps 89:51). Denkt de Heere daar wel aan? “Alle grote volken” honen hen. Die hoon schudden ze niet van zich af, maar die dragen ze mee in hun binnenste. Alle hoon raakt hen diep en blijft zitten zolang er geen uitkomst komt, geen verhoring, geen vervulling van het verbond.

Ten slotte wijzen zij de HEERE erop dat de vijanden niet hun vijanden zijn, maar die van Hem, “Uw vijanden” (Ps 89:52). Zijn vijanden smaden ook niet in de eerste plaats hun doen en laten, maar “de voetstappen van Uw gezalfde”. Gods gezalfde is David en boven hem uit de Messias.

De vijanden van Christus hebben Hem gesmaad en bespot als ‘de Koning van de Joden’. Ze hebben de weg van God die Hij met de Messias is gegaan, gesmaad. Dat Gods Koning als Baby in een timmermansgezin is geboren en Zijn leven in vernedering heeft geleefd, is aanleiding voor het ongeloof om met Hem te spotten. Alle spotters zullen Hem tot hun ontsteltenis terugzien, dan als Rechter.

Copyright information for DutKingComments