Psalms 90:10

Het leven gaat snel voorbij

De dood is een natuurlijk proces, maar niet iets dat God tijdens de schepping in gedachten had. Het is Gods oordeel (Ps 90:7) over de zonde (Ps 90:8). De dood is door de zonde in de wereld gekomen en is het loon dat God aan de zonde heeft verbonden (Rm 5:12; Rm 6:23; Gn 2:17). Mozes heeft tijdens de hele woestijnreis van veertig jaar allen zien sterven die bij de uittocht twintig jaar en ouder waren, behalve Jozua en Kaleb. Mirjam en Aäron zijn daarbij inbegrepen. En ook Mozes zelf mocht het beloofde land niet ingaan vanwege zijn zonde.

Door Gods toorn over hun ongeloof zijn zij vergaan (Ps 90:7; Nm 14:28-29). Het is een lange, verschrikkelijke reis geweest, met elke dag een aantal doden. Elk sterfgeval is een blijk van Gods grimmigheid, waardoor zij door schrik overmand worden. Het gaat er niet om hoelang een mens leeft, maar dat zijn einde het gevolg is van de toorn van God. Dat geldt voor iedereen (vgl. Rm 3:23), maar in het bijzonder voor het volk tijdens de woestijnreis.

Elk sterfgeval heeft hen aan hun “ongerechtigheden” herinnerd (Ps 90:8). Zij zeggen ervan dat God die voor Zijn ogen stelt als de reden van Zijn doodsoordeel. God kan niet doen of er geen zonde is begaan. Hij ziet ze voortdurend en handelt ermee naar de eis van Zijn heiligheid. Ook hun verborgen zonden stelt Hij in het licht van Zijn aangezicht. Er is niets voor Hem verborgen (Jr 16:17; Hb 4:13). Zijn licht maakt alles openbaar, niets kan zich daarvoor verbergen. Als de Heer Jezus terugkomt naar de aarde als Rechter, zullen “Zijn ogen als een vuurvlam” zijn die dwars door ieder mens heen kijken (Op 1:14b).

Ps 90:7 en Ps 90:9 lopen parallel. Daardoor vormen de Ps 90:7-9 een piramide, waarbij Ps 90:8 het hoogtepunt is. Dit is een literair hulpmiddel om Ps 90:8 te onderstrepen en te benadrukken. De boodschap is duidelijk: ons kortstondige leven moet ons wakker schudden, opdat wij ons bewust worden van onze zondigheid, ook de zonden die in het verborgen zijn gedaan, want voor God is er niets verborgen.

Zo gaan al hun dagen voorbij door Gods verbolgenheid (Ps 90:9). Al hun dagen, geen dag uitgezonderd, dragen ze vanwege hun ongerechtigheden Gods verbolgenheid. Ze brengen hun jaren door met de snelheid van “een gedachte”. Dit is het kortstondige, ellendige leven van de sterfelijke mens die zich bewust is dat hij mens is en dat God alleen God is. Het woord ‘gedachte’ betekent eigenlijk een zucht, een kreun. Het betekent niet alleen ‘kortstondig’, het betekent ook dat je er moe, ja moedeloos van wordt. Er wordt een zucht van moedeloosheid geslaakt. Het is zoals Jakob het tegen de farao zegt: “Weinig [in getal] en [vol] kwaad zijn mijn levensjaren geweest” (Gn 47:9).

Het aaneenrijgen van dagen gaat voor de mens gemiddeld “zeventig jaren” door (Ps 90:10). Ps 90:10 is een onderstreping van Ps 90:9. Beide verzen gaan over ‘dagen’ en ‘jaren’: ‘dagen’ benadrukken de kortheid van het leven, ‘jaren’ benadrukken de langdurige moeiten van het leven. Na zeventig jaren valt het doek voor de mens. Als hij “zeer sterk” is, kan hij zelfs nog een aantal dagen doorleven, zodat hij “tachtig jaren” kan leven.

Zeventig jaar is niet lang en die tien jaar extra is nou ook geen eeuwigheid. Hij doet zijn uiterste best om van de jaren die hem gegeven zijn, te genieten. Maar wat levert het helemaal op? De eerlijke conclusie moet zijn: zelfs “het beste daarvan is moeite en verdriet”. Het ‘beste’ zijn de dingen waarvan hij nog enig plezier heeft gehad, wat dat ook mag zijn, maar waarvan hij nooit echte voldoening heeft gekend.

Dan is het ineens voorbij, afgelopen, het is “snel afgesneden”. “En wij vliegen heen” wil zeggen dat het leven is weggevlogen alsof het kaf is dat door de wind wordt weggeblazen. Vraag je aan een bejaarde hoe zijn of haar leven is geweest, dan krijg je bijna altijd hetzelfde antwoord: het is zo voorbij.

Prediker stelt het leven voor als een waardevolle gouden oliehouder die met een zilveren koord is opgehangen aan de hemel (Pr 12:6). Hij is met boven, de hemel, verbonden. Het leven is verbonden met God. Hij heeft de mens zijn levensadem gegeven. Als echter het zilveren koord verwijderd wordt, als het breekt, stort de gouden oliehouder ter aarde en wordt onherstelbaar verbrijzeld. Het levenslicht is volledig gedoofd. Na afloop van het leven volgt de ontmoeting met God. De mens wordt opgeroepen zich daarop voor te bereiden: “Maak u gereed om uw God te ontmoeten” (Am 4:12).

Voordat de psalmist verdergaat met het laatste gedeelte, zijn gebed tot God om het werk van zijn handen te bevestigen (Ps 90:13-17), trekt hij eerst in de Ps 90:11-12 de lering en conclusie uit wat hij in de Ps 90:3-10 van God heeft gezien. Dit houdt voor ons een belangrijke les in, namelijk dat wij, voordat we naar de wil van God kunnen bidden, Hem eerst moeten leren kennen.

Wie kent “de kracht” van Gods “toorn en … verbolgenheid” waarmee hij het leven van mensen beëindigt, of ze nu sterk of zwak, eenzaam of talrijk, arm of rijk zijn (Ps 90:11)? Geen mens kent die. Hetzelfde antwoord geldt voor de vraag of iemand weet “hoezeer” God “te vrezen” is. Geen mens weet het. Of toch wel Iemand, namelijk de Heer Jezus. Hij heeft de toorn van God ondervonden als het oordeel over de zonden van ieder die in Hem gelooft. Hij is in het vuur van Gods oordeel geweest, echter zonder erdoor verteerd te worden.

De bedoeling van deze vragen is om de mens tot nadenken aan te zetten. Hij moet zijn nietigheid en de leegheid van zijn leven overdenken. Daardoor moet hij tot het besef komen dat hij gedurende zijn kortstondige en moeitevolle leven onder het oordeel en de toorn van God over de zonde leeft. Hij moet oog krijgen voor het verband dat er tussen zonde en sterfelijkheid is. Dat moet hem naar God toe drijven, om Hem te zoeken en gereed staan om Hem, zijn Schepper, te ontmoeten.

Het tekent de dwaasheid van de mens. Wie de kracht van Gods toorn en verbolgenheid kent, zal zich ogenblikkelijk met berouw over zijn zonden tot God bekeren. Gods verbolgenheid over de zonde is groot. Tot wie dat doordringt, zal zich realiseren hoezeer God te vrezen is. En daarin ligt het begin van de wijsheid (Sp 1:7; Sp 9:10), een wijsheid die zich buigt voor de rechtvaardige toorn en verbolgenheid van God over de zonde.

Een dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God (Ps 14:1a). Dat wil niet zeggen dat hij een atheïst is; het wil wel zeggen dat hij in de praktijk van zijn leven geen rekening houdt met de levende God. Mozes is geen dwaas. Hij is wijs, hij heeft een wijs hart. Hij vreest God. Hij vraagt aan God om Zijn volk te leren hun dagen zó te tellen, dat ze zich ervan bewust worden hoe snel hun dagen voorbijgaan (Ps 90:12).

God alleen kan dat onderwijs geven, zodat zij het juiste zicht, Zijn zicht, op het leven krijgen, dat het zo kort is. Het accentueert het enorme verschil tussen de eeuwige God en de eindige mens. Wie zich dat bewust wordt, verkrijgt “een wijs hart”. Een wijs hart richt zich op God, Die elke dag met Zijn zorg voor hem bezig is (vgl. Mt 28:20).

Copyright information for DutKingComments