Psalms 90:2

Inleiding

Psalm 90 is de eerste psalm van het vierde boek van Psalmen dat Psalmen 90-106 inhoudt. We kunnen boek 4 vergelijken met het boek Numeri, het vierde boek van de Pentateuch, de vijf boeken van Mozes. In Numeri gaat het over de reis van het volk van God door de woestijn. Dat is ook het onderwerp van dit vierde boek van Psalmen. Dat komt in deze psalm wel speciaal tot uiting.

Het is de enige psalm waarvan vermeld staat dat die door Mozes is gedicht. Het is daardoor ook de oudste psalm. Hij is herkenbaar verwant met het lied van Mozes (Dt 32:1-40). Mozes, de leider van Israël gedurende de woestijnreis tussen Egypte en het beloofde land, wordt hier door de Heilige Geest gebruikt als eerste auteur van de serie psalmen die de woestijnreis in dit vierde boek van Psalmen beschrijven. Daarin is hij ook de mond van het gelovig overblijfsel in de eindtijd. De woestijnreis is een beeld van de loutering van het volk (Psalm 90) met als resultaat het gelovig overblijfsel dat het land gaat beërven (Psalm 91).

Het is goed mogelijk dat Mozes deze psalm tegen het einde van de woestijnreis heeft geschreven. Er is een hele generatie uit Egypte vertrokken, van wie allen boven de twintig jaar – met uitzondering van Jozua en Kaleb – zijn gestorven. Ook Mirjam, die melaats werd, is gestorven, evenals Aäron. Mozes was de laatst overgeblevene, en hem werd de toegang tot het beloofde land ontzegd.

We kunnen ons voorstellen dat Mozes diep onder de indruk is gekomen zowel van de vergankelijkheid van de mens als van de grootheid en eeuwige kenmerken van zijn God. Over beide schrijft hij in deze psalm. Hij heeft hierin dit gebed opgetekend dat van een diep inzicht getuigt van de verhouding tussen een vergankelijk, nietig mens en de grote God van de eeuwigheid.

In Psalm 91 zien we, in contrast met de nietige, vergankelijke mens, de afhankelijke Mens, Christus. Dit contrast is onderwijs en voorbeeld voor het gelovig overblijfsel in de eindtijd, waarvan we in Psalm 91 ook de kenmerken vinden. Als inleiding van boek 4 spreken deze twee psalmen respectievelijk van duisternis en dood (Psalm 90) en licht en leven (Psalm 91). Psalm 90 gaat over de eerste mens, Psalm 91 over de tweede Mens, Christus, als Voorbeeld voor het gelovig overblijfsel van Israël.

Net als in Psalm 1 gaat het in deze twee psalmen over de twee wegen die een mens kan gaan: de weg van de mens zonder God in Psalm 90 en de weg van de tweede Mens, Christus, in Psalm 91. Dat ze bij elkaar horen, zien we ook aan het begin en aan het eind van beide psalmen. Ze beginnen beide met ‘schuilplaats’ (of: ‘toevlucht’) (Ps 90:1; Ps 91:1) en eindigen beide met ‘verzadigen’ (Ps 90:14; Ps 91:16).

Indeling van de psalm

1. Inleiding: Wie God is (Ps 90:1-2).

2. Wat God doet (3x “U”: Ps 90:3; 5; 8) (Ps 90:3-10).

3. Onderwijs voor de sterveling (Ps 90:11-12).

4. Gebed (Ps 90:13-17).

De eeuwige God

Deze psalm is een gebed van Mozes (Ps 90:1a). Het is een gebed omdat hij zich in de hele psalm tot God richt. Het is de enige psalm van hem in Psalmen en daardoor ook de oudste psalm. Hij wordt hier “de man Gods” genoemd (vgl. Dt 33:1; Jz 14:6; 1Kr 23:14; 2Kr 30:16; Ea 3:2). “Man Gods” is een uitdrukking die in de boeken Samuel, Koningen en Kronieken wordt gebruikt om een ziener of profeet mee aan te duiden.

Mozes vertolkt hier de stem van het hele volk van God, wat blijkt uit het gebruik van de woorden ‘ons’ en ‘wij’. Daarbij moeten we wel bedenken dat Gods volk het Godvrezende deel ervan is, het deel dat God in Zijn rechten erkent en die rechten wil handhaven te midden van een afvallig volk. Dit is wat een man Gods kenmerkt.

Wanneer Mozes de psalm heeft geschreven, is niet bekend. Als we de psalm lezen, krijgen we de indruk dat hij spreekt over de woestijnreis. Het is aannemelijk dat hij de psalm heeft geschreven aan het einde ervan. Tijdens de reis door de woestijn is een hele generatie omgekomen, waarbij God wel de toevlucht voor Zijn volk is gebleven.

De Ps 90:1b-2 vormen de inleiding van de psalm. In deze verzen wordt beleden Wie God is. Het begint in Ps 90:1b met “Heere, U bent …” en eindigt in Ps 90:2 met “… U bent God”. Mozes richt zich in zijn gebed tot de “Heere”, Adonai, de soevereine Heerser van het heelal. Hij erkent dat de Heere voor Zijn volk “een toevlucht geweest” is (Ps 90:1b). Het woord voor ‘toevlucht’ of ‘schuilplaats’ [zo vertaalt de Septuaginta het Hebreeuwse woord] wordt ook wel vertaald met ‘woning’.

Bij het woord ’woning’ kunnen we denken aan veiligheid en bescherming (Dt 33:27a). Een woning is een toevlucht. Het vers uit Deuteronomium 33 behoort tot de laatste woorden van Mozes, die hij vlak voor zijn sterven heeft uitgesproken. Hiermee wordt het nauwe verband tussen het gebed van Psalm 90, het lied van Deuteronomium 32 en de zegen van Deuteronomium 33 onderstreept.

Hij is niet alleen een toevlucht geweest voor Zijn volk als geheel, maar ook “van generatie op generatie” (Dt 32:7). Elke generatie heeft haar eigen moeilijkheden, maar de Heere, Adonai, is er steeds voor hen geweest. Hij is voor elke generatie dezelfde toevlucht, hoe anders de omstandigheden voor een volgende generatie ook mogen zijn. De ene generatie gaat en de andere komt, maar God verandert niet. Daarom is geen generatie zonder Hem als toevlucht.

De God van de generaties is de eeuwige God (Ps 90:2). Hij heeft geen begin. Alles buiten Hem heeft een begin. Dat begin is door Hem tot stand gebracht. “Zonder Hem is niet één ding geworden dat geworden is” (Jh 1:3). “Vóór de bergen geboren waren”, dat wil zeggen uit de aarde waren opgerezen, was Hij er, want de bergen zijn door Hem gemaakt. Hij was er want Hij heeft “de aarde en de wereld voortgebracht” (vgl. Sp 8:22-26). “De aarde” wordt genoemd in onderscheid met de hemel en de zee. Met “de wereld” wordt het deel van de schepping bedoeld waar mensen wonen.

“Ja, van eeuwigheid tot eeuwigheid” is Hij God. Hij was en is en zal eeuwig God zijn. Hij is de Eeuwige, de eeuwig Zijnde, de IK BEN. Er is geen periode te bedenken dat Hij er niet was. Er is ook geen periode te bedenken dat Hij er niet zijn zal. Altijd is Hij de Aanwezige. Dit gaat ons menselijk denken te boven.

De schepping van het universum heeft Hem in geen enkel opzicht veranderd of beperkt. Ook als de oude schepping door vuur zal vergaan, zal Hem dat in geen enkel opzicht veranderen of beperken. Dat er een eeuwige, onveranderlijke God is, geeft de mens het enige en tegelijk alle houvast in een veranderende wereld en veranderende generaties.

Copyright information for DutKingComments