Psalms 90:5-6

De sterveling tegenover God

We zien nog een bepaalde opbouw van de psalm:

Ps 90:3 “U”Ps 90:4 “want”

Ps 90:5 “U”Ps 90:7 “want”

Ps 90:8 “U”Ps 90:9 “want”

Dat wil zeggen dat Ps 90:4 redengevend is voor Ps 90:3 enzovoort.

In groot contrast met de eeuwig zijnde, onveranderlijke, onbegrensde God staat de mens met zijn beperkte levensduur. Door de zonde van de mens is de dood in de wereld gekomen. Het oordeel van God is dat Hij “de sterveling” doet “terugkeren tot stof”. De mens “heeft geen zeggenschap over de dag van de dood” (Pr 8:8). Die zeggenschap heeft alleen God. De mens die dat erkent en Gods oordeel aanvaardt, die erkent dat hij stof is, zal leven (Gn 18:27; Jb 42:6).

Het woord ‘stof’ hier is niet hetzelfde als in Genesis 3 (Gn 3:19). Hier betekent het ‘gruis’, iets dat verpulverd is. Het zegt niet alleen wat over de materie, dat het stof is, maar ook over de manier waarop het tenietgedaan wordt, vergruisd, en dat als gevolg van de zonde. Het onderstreept de tijdelijkheid en de vluchtigheid van het leven van een vergankelijk mens.

God heeft het doodsoordeel uitgesproken. Daarnaar handelt Hij als Hij zegt: “Keer terug, mensenkinderen” (Gn 3:19; Pr 3:20; Pr 12:7; Ps 104:29). Dit bevel klinkt bij elk sterfgeval sinds de uitspraak in het paradijs na de zondeval: “Stof bent u en u zult tot stof terugkeren” (Gn 3:19). Het geldt zonder uitzondering voor alle mensenkinderen. Iemand mag het nog zover in de wereld hebben geschopt, hij mag zich nog zo beroemen op zijn prestaties, of er nog zo mooi hebben uitgezien, de dag komt er snel aan dat hij naar zijn oorsprong terugkeert: het stof waaruit hij is gemaakt.

Het bevel “keer terug” betekent dat de mens, door God geschapen – niet geëvolueerd –, eens zal moeten terugkeren naar zijn Maker om voor Hem verantwoording af te leggen. Vandaar deze oproep. Adam verliet zijn woning bij God (Ps 90:1) en werd daardoor een sterveling (Ps 90:3). Hij heeft gezondigd, en “het loon van de zonde is de dood” (Rm 6:23a). Om deze situatie te herstellen moest God Zijn Zoon zenden als de tweede Mens. Dat zien we in Psalm 91.

Niemand ontkomt aan die terugkeer. Dat staat als een paal boven water (Hb 9:27). Dat Henoch en Elia daaraan zijn ontkomen, is omdat God hen aan dit oordeel heeft onttrokken door hen levend tot Zich te nemen. Daarin zien we een voorbeeld van de opname van de gemeente, dat wil zeggen van de opname van de gelovigen die op dat moment op aarde leven of sinds Adam gestorven zijn. Bij de komst van de Heer voor Zijn gemeente worden de levende gelovigen veranderd, terwijl zij die in Christus ontslapen zijn, zullen worden opgewekt (1Th 4:14-18).

God heeft bij de schepping voor de mens tijdeenheden als jaren en dagen ingesteld (Ps 90:4). De mens is aan tijd gebonden. Zelf heeft Hij die gebondenheid of beperking niet. Hij staat boven de tijd, Hij is er niet aan gebonden, wij wel. Bij Hem is één dag als duizend jaar en omgekeerd (2Pt 3:8). Voor Hem zijn “duizend jaren … als de dag van gisteren, wanneer die voorbijgegaan is”. Een dag is snel voorbij. Het is als “een wake in de nacht” – een wake is slechts vier uur (vgl. Ri 7:19; Kl 2:19a). Die vier uur zijn zo voorbij. God gaat niet met de tijd mee, maar bepaalt van alles de tijd (vgl. Pr 3:1). Zelf is Hij de eeuwig “Onveranderlijke van Israël” (1Sm 15:29).

Het leven van mensen wordt door God weggespoeld als de slaap (Ps 90:5). Als een mens slaapt, heeft hij geen besef van tijd. Als hij wakker wordt, is er een aantal uren voorbijgegaan, zonder dat hij het heeft gemerkt en zonder dat hij iets heeft gepresteerd. Zo vluchtig, leeg, inhoudsloos is zijn leven. Hij kan uiterlijk nog zo actief zijn, maar zijn leven wordt meegesleurd en spoelt weg, zonder iets wezenlijks na te laten. Het is allemaal tevergeefs, het lost op in het niets. Zo gaat het leven van de mens als een damp voorbij zonder dat hij zich de kortstondigheid ervan realiseert.

Een ander beeld is dat van het gras dat opkomt. Als mensen ’s morgens wakker worden, zijn ze als het gras dat opkomt. In de loop van de dag groeit en bloeit het gras. Als het avond wordt, “wordt het afgesneden en het verdort” (Ps 90:6). Dit beeld wordt ontleend aan de toestand van het gras in het Midden-Oosten. Als overdag de chamsin, dat is de hete woestijnwind, waait, verdroogt het gras binnen de kortste tijd. De mens is in dit opzicht niet anders dan gras: zijn leven is kortstondig (Ps 103:15-16; Js 40:6-8; 1Pt 1:24).

Copyright information for DutKingComments