Psalms 99:2

Inleiding

De HEERE regeert, letterlijk: de HEERE is Koning. Dit wordt voor de vierde keer genoemd (Ps 93:1; Ps 96:10; Ps 97:1; Ps 99:1). Hij heeft Zijn koninklijke heerschappij aanvaard (Op 19:6) en is gaan zitten op de troon van Zijn heerlijkheid (Mt 25:31). Christus zit nu niet meer alleen op de troon bij Zijn Vader (Op 3:21), Hij zit nu ook op Zijn eigen troon, samen met de overwinnaars, het overblijfsel. Hij is naar waarheid “de Koning der koningen en Heer der heren” (1Tm 6:15).

De voorbede van het overblijfsel bij monde van Mozes, Aäron en Samuel (Ps 99:6) is verhoord en wordt gevolgd door lofprijzing van het overblijfsel (vgl. Ps 50:15). Nu het koninkrijk gekomen is, is de Naam van de HEERE geheiligd (Ez 36:22-23).

De HEERE regeert en is heilig

De psalm is een loflied naar aanleiding van de beschrijving van de regering van Christus op aarde (Ps 99:1). De rollen zijn omgedraaid. Israël geniet de zegen, de volken moeten sidderen. De HEERE heeft vanaf de bouw van de tabernakel en de ark getroond “tussen de cherubs” die op het verzoendeksel op de ark staan (Ex 25:20; 1Sm 4:4; 2Sm 6:2). De cherubs worden altijd vermeld in verbinding met de troon van God, in verbinding met Zijn regering (Gn 3:24; Js 37:16; Ez 10:1-20). De ark met de cherubs heeft in het verborgene van het heilige der heiligen gestaan. De cherubs, de bewakers van Zijn heiligheid, zijn verborgen gebleven. Nu regeert Hij openlijk in Sion, dat is Jeruzalem. Het past de aarde te beven voor die Koning.

Hij “is groot” (Ps 99:2). Hij is groot in Zichzelf. Het gaat niet om een vergelijking, waarbij dan blijkt dat Hij de grootste is. Er is eenvoudig niemand met Hem te vergelijken. Hij is groot. Israël weet dat God groot is (Dt 10:17). Nu moeten alle volken dat ook erkennen.

Hij is onmetelijk, grenzeloos groot in macht, liefde, gerechtigheid en in al Zijn eigenschappen. In die onbeschrijflijke grootheid woont Hij “in Sion” dat Hij als Zijn woonplaats op aarde heeft gekozen. Hij is ook “verheven boven alle volken.” Alle volken zijn aan Hem onderworpen. Hij is ‘groot’ voor Zijn volk en ‘verheven’ voor de volken.

De psalmist richt zich in de eerste regel van Ps 99:3 rechtstreeks tot de HEERE. Hij zegt tegen Hem dat het gepast is dat “zij Uw grote en ontzagwekkende Naam loven”. Zijn Naam is de uitdrukking van alles wat Hij is. Zijn Naam omvat Zijn Wezen en al Zijn eigenschappen. De psalmist sluit daarop aan met de vaststelling: “Heilig is Hij.” Hij is absoluut afgezonderd van alles wat Hij heeft gemaakt. Het betekent niet dat Hij er niet bij betrokken is, maar Hij maakt nergens deel van uit. Hij is heilig ten opzichte van alles wat er is.

Het heiligen of ontheiligen van de Naam van de HEERE heeft te maken met de toestand van Zijn volk. Als het niet goed gaat met het volk, dan wordt de Naam van de HEERE, Zijn verbondsnaam, ontheiligd. Men zal zeggen: ‘Het is het volk van de HEERE, en toch moesten zij weg uit het land.’ Omgekeerd wordt de Naam van de HEERE geheiligd als Israël hersteld wordt (vgl. Ez 36:20-28).

Copyright information for DutKingComments