Revelation of John 1:12-15

Johannes op Patmos

Op 1:7. Met de oproep “zie” vestigt Johannes de aandacht op Hem Die persoonlijk zal verschijnen. Dit is de grote gebeurtenis waarnaar het hele boek toewerkt. Het wordt gezegd op een manier dat er niet pas straks, maar nu al naar moet worden uitgekeken. Je zou dat de ‘profetisch tegenwoordige tijd’ kunnen noemen. Het toont aan hoe reëel en dichtbij de gebeurtenissen zijn, niet alleen voor Johannes toen, maar ook voor jou en mij nu.

De Heer Jezus zal verschijnen “met de wolken” (Dn 7:13) en ook “op de wolken” (Mt 24:30), die als het ware Zijn troon vormen. Het gaat hier niet over Zijn komst voor de gemeente, die je de eerste fase van Zijn tweede komst kunt noemen. Die komst vindt plaats “in wolken” en zal niet voor iedereen zichtbaar zijn (1Th 4:17; vgl. Hd 1:9; Lk 21:27). Dat is bij de tweede fase van Zijn tweede komst juist wel het geval. Iedereen zal oog in oog komen te staan met Hem, geen mens uitgezonderd.

Van al die mensen noemt Johannes een bepaalde categorie speciaal en wel “zij die Hem doorstoken hebben”. Dit slaat allereerst op de Joden (Zc 12:10), maar het slaat vervolgens ook op de heidenen, want een Romeinse soldaat heeft Hem doorstoken (Jh 19:34). Zij, die deze daad van verachting hebben begaan, zullen Hem vol ontzetting aanschouwen. Het zal een enorme weeklacht bij de Joden veroorzaken (Zc 12:10-14), die de inleiding op hun bekering zal zijn. Zo zal het gaan, “ja, amen”. ‘Ja’ is de Griekse bekrachtiging en ‘amen’ de Hebreeuwse, waarmee voor heidenen en Joden wordt aangegeven dat Gods Woord vastligt.

Op 1:8. Vervolgens doet Hij, Die komt, van Zich horen. Hij zegt Wie Hij is: “Ik ben de Alfa en de Oméga.” De alfa en de oméga zijn de eerste en de laatste letter van het Griekse alfabet. Deze letters sluiten alle andere letters in. Je ziet in deze naam dan ook dat Hij ‘het Woord van God’ is. Wat Hij als de Alfa is begonnen, voltooit Hij als de Oméga. Hij Die komt en hier aan het woord is, is de Heer Jezus. Hij is ‘de Eerste en de Laatste’ (Op 1:17; Op 2:8; Op 22:13). Dat zegt ook Jahweh – in het Oude Testament vertaald met HEERE – van Zichzelf (Js 41:4; Js 44:6; Js 48:12), waarmee maar weer eens bewezen is dat de Heer Jezus Jahweh is.

Hij Die aan het woord is, is Jahweh Elohim ofwel “[de] Heer, God”, dat is de Heer Jezus. Hij is “Hij Die is”, de eeuwig Zijnde. Hij “was” er altijd en zal er altijd zijn. Hij is ook Degene “Die komt”. Hij is de Almachtige Die al Zijn beloften en plannen zal realiseren. Hij, Die doorstoken is toen Hij als het zwakke van God aan het kruis hing, is Jahweh Zelf, “de Almachtige”, Die alle macht in het universum heeft en op het punt staat die macht te openbaren. Dit is een troost voor Zijn volk omdat Hij hen met Zijn almacht draagt en ondersteunt. Tegelijk is het een bedreiging voor Zijn vijanden omdat Hij hen zal oordelen en ieder zal vergelden naar zijn werken.

Op 1:9. Niemand anders dan Johannes richt het woord tot zijn lezers. Hij stelt zich niet voor als apostel, maar als “broeder” onder de broeders. In zijn evangelie noemt hij zich “discipel” (Jh 21:24), en in zijn brieven “oudste” (2Jh 1:1; 3Jh 1:1). Ook noemt hij zich “mededeelgenoot in de verdrukking”, waaruit blijkt dat hij in hetzelfde lot deelt als zijn medegelovigen die ook te lijden hebben van de keizer van Rome. Verdrukking hoort bij het geloof. Het is de weg waarlangs je het koninkrijk van God binnen moet gaan (Hd 14:22).

De tijd om te regeren is nog niet aangebroken. Je moet nog volhouden, dwars door allerlei verdrukkingen en beproevingen heen, totdat het moment om te regeren aanbreekt. Als de Heer Jezus terugkomt, zal het zover zijn. Je mag er daarbij aan denken dat de Heer Jezus ook nog steeds wacht op de vestiging van het koninkrijk.

Johannes spreekt hier over “Jezus”, dat is de Naam van Zijn vernedering en herinnert aan Zijn verblijf op aarde. Toen Hij op aarde was, heeft Hij ook die volharding laten zien. Als Pilatus Hem vraagt of Hij de Koning der Joden is, getuigt Hij dat Hij dat is, maar voegt eraan toe: “Nu is Mijn koninkrijk niet van hier” (Jh 18:36). Let op het woord “nu”. Het laat zien dat Hij tijdens Zijn eerste aanwezigheid op aarde Zijn koninkrijk niet heeft gevestigd. Die vestiging is ook nu nog toekomst.

Johannes heeft vanuit Gods Woord van dat koninkrijk getuigd. Dat was niet naar de zin van de Romeinse heerser die daarin een bedreiging van zijn eigen koninkrijk en positie zag (vgl. Hd 17:7). Daarom had hij hem verbannen naar “het eiland dat Patmos heet”. Johannes heeft niet gesproken wat de mensen graag hoorden, anders zat hij nu niet gevangen. Hij was ‘ongeletterd’ (Hd 4:13), maar hij sprak het Woord van God met kracht en gezag. In zijn prediking heeft hij getuigd van Jezus, Die het centrum is van al Gods gedachten en plannen.

Op 1:10. Daar zit Johannes, eenzaam en alleen op een eiland. Hij zit daar niet vrijwillig, om er eens uit te zijn, maar als gevangene. Hij is ernaartoe verbannen, zonder uitzicht op vrijlating. Het lijkt er niet op dat hij kan rekenen op af en toe eens een bezoekje. Maar dat betekent niet dat de Heer niet bij hem is en dat de Geest hem niet kan gebruiken. Op de dag van de Heer, letterlijk ‘de aan de Heer toebehorende dag’, de zondag (vgl. 1Ko 11:20), raakt hij door de kracht van de Heilige Geest in geestvervoering (vgl. Hd 10:10; Hd 22:17). De dag van de Heer is de eerste dag van de week, de dag van Zijn opstanding (Jh 20:1; 19; Hd 20:7; 1Ko 16:2). Op deze dag, die mogelijk zo wordt genoemd om nadruk te leggen op de opstanding van de Heer Jezus, ontvangt Johannes alle mededelingen en visioenen die in dit boek staan.

Voordat Johannes iets ziet, hoort hij iets achter zich. Het is alsof hij met zijn rug naar de gemeenten staat, terwijl hij naar het koninkrijk staat te kijken in de verwachting dat het komt. Maar de Heer is nog niet klaar met Zijn gemeente op aarde. Daar moet Hij Zich eerst nog mee bezighouden. Hij roept Johannes op om iets te zien. Daarvoor moet hij zich omkeren, zo staat in Op 1:12. Johannes moet zich gaan bezighouden met wat de Heer bezighoudt.

Wat hij hoort, is “een luide stem als van een bazuin”. Het is niet de stem van de goede Herder, Die Zijn schapen bij name roept. Die stem heeft hij gehoord, toen hij met de Heer Jezus door Israël trok (Jh 10:11; 14). Maar nu hoort hij de stem van een vervaarlijk Rechter, van Iemand Die het oordeel uitspreekt en uitvoert.

Op 1:11. De stem van de Rechter gebiedt Johannes om alles wat hij ziet op te schrijven in een boek. Dat houdt in dat hij scherp moet waarnemen en in zich moet opnemen. Al zijn waarnemingen moet hij vervolgens schriftelijk vastleggen, zodat ze bewaard blijven voor latere generaties. Het boek is echter niet alleen van betekenis voor latere generaties, maar ook voor de zeven bij name genoemde gemeenten in Klein-Azië, in het westelijke deel van het huidige Turkije.

Er waren wel meer gemeenten in Klein-Azië. Maar de Geest van God heeft deze zeven uitgekozen omdat die juist een weerspiegeling zijn van de gemeente in haar geheel door de eeuwen heen. Er staat daarom ook “de” zeven gemeenten. Het zijn die zeven bepaalde gemeenten waaraan dit boek moet worden gestuurd. Dat het er zeven zijn, laat zien dat het gaat om iets wat volledig is. Het gaat om een volledige geschiedenis van de gemeente op aarde.

Ook de volgorde is niet willekeurig, maar van bepaald belang. Dat zul je wel zien als we in de volgende twee hoofdstukken deze zeven gemeenten nader bekijken. Tegelijk wordt elke gemeente ook apart genoemd, wat je kunt opmaken uit het woord “naar” dat voor de naam van elke gemeente staat.

Op 1:12. Als Johannes de stem heeft gehoord en wat deze heeft gezegd, keert hij zich om. Hij wil de stem zien die met hem spreekt. Een stem kun je niet zien, maar de stem is van een persoon die je wel kunt zien. Die Persoon is de Heer Jezus. Hij is het Woord. Als Johannes zich heeft omgedraaid, ziet hij eerst “zeven gouden kandelaars” en dan pas de Zoon des mensen. Is het ook niet vandaag zo, dat men eerst de gelovigen ziet en dan pas, als het ware door hen heen, de Heer Jezus?

Johannes ziet dat de kandelaars van goud zijn. Goud stelt de heerlijkheid van God voor (Op 21:10-11; 18b). Een kandelaar is bedoeld om licht te verspreiden. Dat de gemeenten worden vergeleken met gouden kandelaars, wil dan ook zeggen dat het de bedoeling van plaatselijke gemeenten is dat ze Goddelijk licht verspreiden.

Elke plaatselijke gemeente behoort in haar omgeving te laten zien Wie God is. Dat kan ze alleen doen door rekening te houden met Zijn Woord. Door naar de waarheid van God te luisteren en daaraan te gehoorzamen, wordt er licht in de duisternis verspreid. De duisternis heerst overal in de wereld en bedekt steeds meer plaatsen in de christenheid. Je zult zien hoe het komt dat het licht van de kandelaar ook steeds zwakker gaat branden en er zelfs een situatie kan ontstaan dat de kandelaar wordt weggenomen.

Lees nog eens Openbaring 1:7-12.

Verwerking: Waarom was Johannes op Patmos?

Te midden van de kandelaars

Op 1:13. Nadat Johannes de gouden kandelaars heeft gezien, ziet hij dat Iemand in het midden ervan staat. Johannes herkent in Hem de “Zoon des mensen”, dat is de Heer Jezus (vgl. Dn 7:9-13). Hij staat hier – in beeld – te midden van de gemeenten om ze te oordelen. Dat blijkt uit de kenmerken die vervolgens door Johannes worden waargenomen. Je vindt die kenmerken ook in Daniël 7, maar daar als kenmerken van de Oude van dagen, dat is God Zelf. Dat bewijst eens te meer dat de Heer Jezus God is. De vermoeide Man bij de bron bij Sichar (Jh 4:6) en de Schepper Die ”niet moe en niet afgemat” wordt (Js 40:28), is dezelfde Persoon.

Het eerste kenmerk van de Zoon des mensen is dat Hij is “bekleed met een gewaad tot de voeten”. Hij is hier niet de Dienaar Die Zijn kleed aflegt om Zijn discipelen te dienen als een nederige slaaf (Jh 13:4). Het is het kleed van de Rechter. De Heer Jezus oordeelt de gemeente in verbinding met haar verantwoordelijkheid die ze als getuigenis op aarde heeft (vgl. 1Pt 4:17).

Het tweede kenmerk is dat Hij “aan de borst” is “omgord met een gouden gordel”. Zijn “borst” spreekt van liefde. ‘Goud’ spreekt van Goddelijke heerlijkheid. De “gordel” spreekt van dienen. Hieruit kun je opmaken dat Hij ook als Rechter in liefde dient.

Op 1:14. Zijn dienst als Rechter verricht Hij eerbiedwaardig en met wijsheid en in overeenstemming met de reinheid van de hemel. Daarop wijst het volgende kenmerk, “Zijn hoofd en haar als witte wol” (Sp 16:31; Sp 20:29).

Het daaropvolgende kenmerk, “Zijn ogen als een vuurvlam”, geeft aan dat Hij alles doorziet en beproeft wat niet in overeenstemming is met Zijn heiligheid. Niets kan voor deze vuurvlam verborgen blijven. Zo toetst Hij de hele christenheid, waarvan de zeven gemeenten een beeld zijn.

Op 1:15. Dat “Zijn voeten aan blinkend koper gelijk” zijn, betekent dat de norm van Zijn beoordeling Zijn eigen wandel is. Wat Hij van de geestelijke toestand van de gemeente mag verwachten, is dat zij beantwoordt aan wat Hij op aarde in Zijn wandel aan toewijding tegenover God heeft laten zien. “Koper” is een beeld van een gerechtigheid die het vuur van Gods oordeel kan verdragen (Nm 16:37-39) omdat er niets is wat het vuur moet verteren. Alles is in overeenstemming met God.

Terwijl Hij Zich zo vertoont, klinkt “Zijn stem als een gedruis van vele wateren” (Ez 43:2; Ps 93:4). Daarin komt de kracht van Zijn woorden tot uitdrukking waarmee Hij het vonnis zal uitspreken. De kracht van Zijn stem zal elk weerwoord in de kiem smoren. Het zal in niemand opkomen Zijn vonnis te betwisten.

Op 1:16. Verder heeft Hij “in Zijn rechterhand zeven sterren”. Wat de zeven sterren betekenen, staat in Op 1:20. Het zijn zeven engelen, dat wil zeggen de verantwoordelijken in elk van de zeven gemeenten. De Heer Jezus heeft ze in Zijn rechterhand, dat is de hand van Zijn kracht. Dat geeft aan dat Hij gezag over hen heeft.

Het “scherp, tweesnijdend zwaard” dat “uit Zijn mond kwam” (Js 11:4; Op 2:12; 16; Op 19:15; 21), is een beeld van het Woord van God (Hb 4:12; Ef 6:17). Christus oordeelt de gemeenten op grond van dit Woord, dat zij gekend, maar in zoveel opzichten veronachtzaamd hebben. Het Goddelijke, geopenbaarde Woord is de norm waarnaar iedereen zal worden geoordeeld (Jh 12:48). Het zal door iedereen erkend moeten worden.

De beschrijving van Zijn Persoon sluit af met een beschrijving van “Zijn gezicht”, dat is “zoals de zon schijnt in haar kracht” (Mt 17:2; Hd 26:13; Ml 4:2). De zon plaatst alles in het licht, niets blijft verborgen. Zijn gezicht is hetzelfde gezicht als dat wat de mensen hebben bespuugd (Mt 26:67).

Op 1:17. Als Johannes Hem in Zijn volle majesteit heeft gezien, valt hij “als dood aan Zijn voeten”. De aanblik is zo schrikwekkend, dat hij het bijna besterft. Toen de Heer op aarde was, kende Johannes de vertrouwelijke omgang met Hem en lag hij aan in Zijn schoot (Jh 13:23-25). Nu ziet hij de Heer zoals hij Hem nooit eerder heeft gezien.

Dan legt de Heer “Zijn rechterhand” op hem. Die uitdrukking betekent niet alleen dat de Heer hem aanraakt en Hem daardoor vertroost en bemoedigt. De druk van de hand bevat levengevende kracht. Het betekent voor Johannes de herinnering dat deze Rechter zijn Verlosser is. Het houdt voor jou de bemoediging in dat je van Hem, Die de christenheid zal oordelen, niets te vrezen hebt als je Hem kent en liefhebt.

Dat wordt door de Heer ook gezegd. De woorden “vrees niet” uit Zijn mond zijn in alle tijden voor de gelovigen een grote vertroosting en bemoediging geweest. Hij wijst op Zichzelf als “de Eerste en de Laatste”. Als “de Eerste” is Hij vóór alles en boven alles en de oorsprong van alle dingen, alles komt uit Hem voort. Als “de Laatste” zal Hij het laatste woord hebben. Waarvoor zou je dan nog vrezen? Hij is de rots van kracht voor vermoeide voeten en voor de zwaarste lasten van het leven.

Op 1:18. Hij is ook “de Levende”. Dit is het grote onderscheid tussen de ware God en alle valse goden. Hij heeft leven in Zichzelf. Hij kan het ook aan anderen schenken (Jh 5:21; 24-26). Om dat te kunnen is Hij in de dood geweest. Daarom hoeft Johannes niet als een dode te worden. De dood heeft Hem niet kunnen vasthouden, want in Zijn dood heeft Hij alles weggedaan waardoor de dood zijn macht uitoefent.

De dood heeft zijn kracht en recht verloren en zal nooit meer enige vat op Hem kunnen hebben. Hij is “levend tot in alle eeuwigheid”. De overwinning is totaal en eeuwig. Hij heeft door Zijn overwinning ook het volle gezag over “de dood en de hades”, wat in het bezit van “de sleutels” tot uitdrukking komt. De Heer Jezus kan naar eigen goeddunken beschikken over de dood en de hades (Hb 2:14; Op 20:14).

Hij is niet in het graf gelaten en Zijn lichaam heeft geen ontbinding gezien (Hd 2:27-28). De heerlijkheid van de Vader heeft Hem uit het graf opgewekt (Rm 6:4) omdat de Vader door Christus en Zijn werk is verheerlijkt en er aan al Gods heilige eisen is voldaan. Op grond daarvan hebben de dood en de hades ook geen gezag meer over ieder die gelooft (Mt 16:18).

Op 1:19. Na de bemoedigende woorden van de Heer krijgt Johannes de opdracht om het een en ander op te schrijven. Het is een opdracht in drie delen. In deze drie delen heb je tegelijk de grondverdeling van het boek. Hij moet schrijven wat hij heeft gezien en wat is en wat hierna zal gebeuren.

1. “Wat u hebt gezien”, heb je in de voorgaande verzen gelezen: de Heer Jezus als Rechter te midden van de zeven kandelaars.

2. “Wat is”, slaat op Openbaring 2-3. Daarin wordt de situatie beschreven van de zeven gemeenten in Klein-Azië die in Op 1:11 zijn genoemd. Dat is voor Johannes tegenwoordige tijd. In ruimere zin is het heel de tijdsperiode van de gemeente op aarde, die is begonnen op de Pinksterdag in Handelingen 2 en die zal eindigen bij de opname van de gelovigen.

3. “Wat hierna zal gebeuren”, begint met Openbaring 4 (Op 4:1) en eindigt met het laatste vers van het boek. Dit derde deel ligt geheel in de toekomst. Het zijn de dingen die gebeuren moeten na de dingen die wij in de huidige bedeling nog steeds beleven.

Op 1:20. Voordat de Heer Jezus de zeven gemeenten aanspreekt, geeft Hij eerst nog een verklaring van “de zeven sterren” en van “de zeven gouden kandelaars”. Dit is nodig, want het betreft een “verborgenheid”. Een ‘verborgenheid’ is iets wat geheim en verborgen is, totdat het wordt geopenbaard. De verborgenheid wordt nu door de Heer Jezus bekendgemaakt.

De sterren zijn hier niet in Zijn rechterhand, zoals in Op 1:16, maar “op” Zijn rechterhand. Dat wijst erop dat Hij ze met Zijn kracht ondersteunt en ze als het ware in hun openbare relatie met Hem toont. Sterren schijnen in de nacht. Ze zijn een symbool voor de engelen van de zeven gemeenten. Het woord ‘engel’ betekent letterlijk ‘boodschapper’ of ‘vertegenwoordiger’. Het kan in ruimere zin ook voor mensen worden gebruikt. De engelen zijn hier niet cherubs of andere geestelijke wezens, maar mensen die vertegenwoordigers van de gemeenten zijn.

Evenals sterren zijn ook kandelaars bedoeld om licht te verspreiden in de duisternis. De kandelaars zijn een symbool voor het geheel van elke plaatselijke gemeente, terwijl sterren meer een symbool zijn voor individuele personen die deze gemeenten vormen. Je ziet hier dan ook dat zowel de enkeling als het geheel verantwoordelijk wordt gesteld om licht te verspreiden. In de volgende twee hoofdstukken zul je zien hoe de Heer Jezus de manier waarop aan deze verantwoordelijkheid is voldaan, beoordeelt.

Lees nog eens Openbaring 1:13-20.

Verwerking: Welke indruk maakt de beschrijving van de Heer Jezus op jou?

Copyright information for DutKingComments