Revelation of John 1:8

Johannes op Patmos

Op 1:7. Met de oproep “zie” vestigt Johannes de aandacht op Hem Die persoonlijk zal verschijnen. Dit is de grote gebeurtenis waarnaar het hele boek toewerkt. Het wordt gezegd op een manier dat er niet pas straks, maar nu al naar moet worden uitgekeken. Je zou dat de ‘profetisch tegenwoordige tijd’ kunnen noemen. Het toont aan hoe reëel en dichtbij de gebeurtenissen zijn, niet alleen voor Johannes toen, maar ook voor jou en mij nu.

De Heer Jezus zal verschijnen “met de wolken” (Dn 7:13) en ook “op de wolken” (Mt 24:30), die als het ware Zijn troon vormen. Het gaat hier niet over Zijn komst voor de gemeente, die je de eerste fase van Zijn tweede komst kunt noemen. Die komst vindt plaats “in wolken” en zal niet voor iedereen zichtbaar zijn (1Th 4:17; vgl. Hd 1:9; Lk 21:27). Dat is bij de tweede fase van Zijn tweede komst juist wel het geval. Iedereen zal oog in oog komen te staan met Hem, geen mens uitgezonderd.

Van al die mensen noemt Johannes een bepaalde categorie speciaal en wel “zij die Hem doorstoken hebben”. Dit slaat allereerst op de Joden (Zc 12:10), maar het slaat vervolgens ook op de heidenen, want een Romeinse soldaat heeft Hem doorstoken (Jh 19:34). Zij, die deze daad van verachting hebben begaan, zullen Hem vol ontzetting aanschouwen. Het zal een enorme weeklacht bij de Joden veroorzaken (Zc 12:10-14), die de inleiding op hun bekering zal zijn. Zo zal het gaan, “ja, amen”. ‘Ja’ is de Griekse bekrachtiging en ‘amen’ de Hebreeuwse, waarmee voor heidenen en Joden wordt aangegeven dat Gods Woord vastligt.

Op 1:8. Vervolgens doet Hij, Die komt, van Zich horen. Hij zegt Wie Hij is: “Ik ben de Alfa en de Oméga.” De alfa en de oméga zijn de eerste en de laatste letter van het Griekse alfabet. Deze letters sluiten alle andere letters in. Je ziet in deze naam dan ook dat Hij ‘het Woord van God’ is. Wat Hij als de Alfa is begonnen, voltooit Hij als de Oméga. Hij Die komt en hier aan het woord is, is de Heer Jezus. Hij is ‘de Eerste en de Laatste’ (Op 1:17; Op 2:8; Op 22:13). Dat zegt ook Jahweh – in het Oude Testament vertaald met HEERE – van Zichzelf (Js 41:4; Js 44:6; Js 48:12), waarmee maar weer eens bewezen is dat de Heer Jezus Jahweh is.

Hij Die aan het woord is, is Jahweh Elohim ofwel “[de] Heer, God”, dat is de Heer Jezus. Hij is “Hij Die is”, de eeuwig Zijnde. Hij “was” er altijd en zal er altijd zijn. Hij is ook Degene “Die komt”. Hij is de Almachtige Die al Zijn beloften en plannen zal realiseren. Hij, Die doorstoken is toen Hij als het zwakke van God aan het kruis hing, is Jahweh Zelf, “de Almachtige”, Die alle macht in het universum heeft en op het punt staat die macht te openbaren. Dit is een troost voor Zijn volk omdat Hij hen met Zijn almacht draagt en ondersteunt. Tegelijk is het een bedreiging voor Zijn vijanden omdat Hij hen zal oordelen en ieder zal vergelden naar zijn werken.

Op 1:9. Niemand anders dan Johannes richt het woord tot zijn lezers. Hij stelt zich niet voor als apostel, maar als “broeder” onder de broeders. In zijn evangelie noemt hij zich “discipel” (Jh 21:24), en in zijn brieven “oudste” (2Jh 1:1; 3Jh 1:1). Ook noemt hij zich “mededeelgenoot in de verdrukking”, waaruit blijkt dat hij in hetzelfde lot deelt als zijn medegelovigen die ook te lijden hebben van de keizer van Rome. Verdrukking hoort bij het geloof. Het is de weg waarlangs je het koninkrijk van God binnen moet gaan (Hd 14:22).

De tijd om te regeren is nog niet aangebroken. Je moet nog volhouden, dwars door allerlei verdrukkingen en beproevingen heen, totdat het moment om te regeren aanbreekt. Als de Heer Jezus terugkomt, zal het zover zijn. Je mag er daarbij aan denken dat de Heer Jezus ook nog steeds wacht op de vestiging van het koninkrijk.

Johannes spreekt hier over “Jezus”, dat is de Naam van Zijn vernedering en herinnert aan Zijn verblijf op aarde. Toen Hij op aarde was, heeft Hij ook die volharding laten zien. Als Pilatus Hem vraagt of Hij de Koning der Joden is, getuigt Hij dat Hij dat is, maar voegt eraan toe: “Nu is Mijn koninkrijk niet van hier” (Jh 18:36). Let op het woord “nu”. Het laat zien dat Hij tijdens Zijn eerste aanwezigheid op aarde Zijn koninkrijk niet heeft gevestigd. Die vestiging is ook nu nog toekomst.

Johannes heeft vanuit Gods Woord van dat koninkrijk getuigd. Dat was niet naar de zin van de Romeinse heerser die daarin een bedreiging van zijn eigen koninkrijk en positie zag (vgl. Hd 17:7). Daarom had hij hem verbannen naar “het eiland dat Patmos heet”. Johannes heeft niet gesproken wat de mensen graag hoorden, anders zat hij nu niet gevangen. Hij was ‘ongeletterd’ (Hd 4:13), maar hij sprak het Woord van God met kracht en gezag. In zijn prediking heeft hij getuigd van Jezus, Die het centrum is van al Gods gedachten en plannen.

Op 1:10. Daar zit Johannes, eenzaam en alleen op een eiland. Hij zit daar niet vrijwillig, om er eens uit te zijn, maar als gevangene. Hij is ernaartoe verbannen, zonder uitzicht op vrijlating. Het lijkt er niet op dat hij kan rekenen op af en toe eens een bezoekje. Maar dat betekent niet dat de Heer niet bij hem is en dat de Geest hem niet kan gebruiken. Op de dag van de Heer, letterlijk ‘de aan de Heer toebehorende dag’, de zondag (vgl. 1Ko 11:20), raakt hij door de kracht van de Heilige Geest in geestvervoering (vgl. Hd 10:10; Hd 22:17). De dag van de Heer is de eerste dag van de week, de dag van Zijn opstanding (Jh 20:1; 19; Hd 20:7; 1Ko 16:2). Op deze dag, die mogelijk zo wordt genoemd om nadruk te leggen op de opstanding van de Heer Jezus, ontvangt Johannes alle mededelingen en visioenen die in dit boek staan.

Voordat Johannes iets ziet, hoort hij iets achter zich. Het is alsof hij met zijn rug naar de gemeenten staat, terwijl hij naar het koninkrijk staat te kijken in de verwachting dat het komt. Maar de Heer is nog niet klaar met Zijn gemeente op aarde. Daar moet Hij Zich eerst nog mee bezighouden. Hij roept Johannes op om iets te zien. Daarvoor moet hij zich omkeren, zo staat in Op 1:12. Johannes moet zich gaan bezighouden met wat de Heer bezighoudt.

Wat hij hoort, is “een luide stem als van een bazuin”. Het is niet de stem van de goede Herder, Die Zijn schapen bij name roept. Die stem heeft hij gehoord, toen hij met de Heer Jezus door Israël trok (Jh 10:11; 14). Maar nu hoort hij de stem van een vervaarlijk Rechter, van Iemand Die het oordeel uitspreekt en uitvoert.

Op 1:11. De stem van de Rechter gebiedt Johannes om alles wat hij ziet op te schrijven in een boek. Dat houdt in dat hij scherp moet waarnemen en in zich moet opnemen. Al zijn waarnemingen moet hij vervolgens schriftelijk vastleggen, zodat ze bewaard blijven voor latere generaties. Het boek is echter niet alleen van betekenis voor latere generaties, maar ook voor de zeven bij name genoemde gemeenten in Klein-Azië, in het westelijke deel van het huidige Turkije.

Er waren wel meer gemeenten in Klein-Azië. Maar de Geest van God heeft deze zeven uitgekozen omdat die juist een weerspiegeling zijn van de gemeente in haar geheel door de eeuwen heen. Er staat daarom ook “de” zeven gemeenten. Het zijn die zeven bepaalde gemeenten waaraan dit boek moet worden gestuurd. Dat het er zeven zijn, laat zien dat het gaat om iets wat volledig is. Het gaat om een volledige geschiedenis van de gemeente op aarde.

Ook de volgorde is niet willekeurig, maar van bepaald belang. Dat zul je wel zien als we in de volgende twee hoofdstukken deze zeven gemeenten nader bekijken. Tegelijk wordt elke gemeente ook apart genoemd, wat je kunt opmaken uit het woord “naar” dat voor de naam van elke gemeente staat.

Op 1:12. Als Johannes de stem heeft gehoord en wat deze heeft gezegd, keert hij zich om. Hij wil de stem zien die met hem spreekt. Een stem kun je niet zien, maar de stem is van een persoon die je wel kunt zien. Die Persoon is de Heer Jezus. Hij is het Woord. Als Johannes zich heeft omgedraaid, ziet hij eerst “zeven gouden kandelaars” en dan pas de Zoon des mensen. Is het ook niet vandaag zo, dat men eerst de gelovigen ziet en dan pas, als het ware door hen heen, de Heer Jezus?

Johannes ziet dat de kandelaars van goud zijn. Goud stelt de heerlijkheid van God voor (Op 21:10-11; 18b). Een kandelaar is bedoeld om licht te verspreiden. Dat de gemeenten worden vergeleken met gouden kandelaars, wil dan ook zeggen dat het de bedoeling van plaatselijke gemeenten is dat ze Goddelijk licht verspreiden.

Elke plaatselijke gemeente behoort in haar omgeving te laten zien Wie God is. Dat kan ze alleen doen door rekening te houden met Zijn Woord. Door naar de waarheid van God te luisteren en daaraan te gehoorzamen, wordt er licht in de duisternis verspreid. De duisternis heerst overal in de wereld en bedekt steeds meer plaatsen in de christenheid. Je zult zien hoe het komt dat het licht van de kandelaar ook steeds zwakker gaat branden en er zelfs een situatie kan ontstaan dat de kandelaar wordt weggenomen.

Lees nog eens Openbaring 1:7-12.

Verwerking: Waarom was Johannes op Patmos?

Copyright information for DutKingComments