Revelation of John 11:6

De twee getuigen

Op 11:1. Hoewel het niet met zoveel woorden wordt gezegd, lijkt het erop dat dit hoofdstuk de inhoud van het boekje uit het vorige hoofdstuk geeft. De plaats van handeling is Jeruzalem met de tempel van God. De tempel wordt “de tempel van God” genoemd omdat God de ware aanbidders die Hem daar naderen in aanmerking neemt. Maar in werkelijkheid is het de tempel van de antichrist, die in ongeloof is gebouwd en waarin de antichrist tijdens de drieënhalf jaar van de grote verdrukking een beeld van het beest uit de zee zal plaatsen (Op 13:14-15; 2Th 2:4).

Dit beeld zal hoogstwaarschijnlijk in de voorhof van de tempel worden geplaatst en niet in het gebouw zelf. In de voorhof mag ook het volk komen. Vanwege het afgodsbeeld dat daar staat, wordt de voorhof ook niet gemeten.

Deze tempel is de op een na laatste tempel van alle tempels die in de loop van de tijd op aarde gebouwd zijn. We lezen in de Schrift over vijf aardse tempels:

1. de tempel van Salomo (1 Koningen 7; is verwoest door Nebukadnezar in 586 v.Chr.);

2. de tempel van Zerubbabel (Ezra 3; 6; is later geroofd en gewijd aan Jupiter door Antiochus Epiphanes in 170 en 168 v.Chr.);

3. de tempel die door Herodes is gebouwd (Jh 2:20; de bouw ervan is begonnen in 17 v.Chr. en hij is verwoest door de Romeinen in 70); deze tempel is overigens geen volledig nieuwe tempel, maar een vergroting van de tempel van Zerubbabel;

4. de voor de antichrist gebouwde tempel (2Th 2:4);

5. de tempel van Christus (Ezechiël 40-48).

Voor de volledigheid wijs ik er nog op dat er in het Nieuwe Testament nog sprake is van drie geestelijke tempels: het lichaam van de Heer Jezus (Jh 2:21), het lichaam van de gelovige (1Ko 6:19) en de gemeente (1Ko 3:16). Er is verder nog sprake van de tempel van God in de hemel (Op 11:19) en dat God Zelf en ook het Lam de tempel van het nieuwe Jeruzalem worden genoemd (Op 21:22).

Evenals bij het eten van het boekje moet Johannes ook hier actief deelnemen aan de gebeurtenissen. Hij krijgt de opdracht om op te staan en enkele zaken te meten. Daarvoor wordt hem “een rietstok gegeven, aan een staf gelijk”. Dit ‘meten’ gebeurt om de grens te bepalen van wat speciaal aan God toebehoort; het bepaalt Zijn eigendomsrecht (vgl. Ps 16:6; Zc 2:1-5; Op 21:15-17). De tempel is van Hem, het altaar is van Hem en zij die in de tempel Hem aanbidden zijn van Hem. De rietstok aan een staf gelijk wijst op de steun die het geloof vindt in de gedachte dat God ook in de duisterste tijden vaststelt wat van Hem is en wie bij Hem horen.

Op 11:2. De voorhof mag Johannes niet meten. Hij moet die zelfs verwerpen. Dat is, omdat de voorhof God niet toebehoort. Hij heeft daarmee geen verbinding, want de naties hebben daar toegang gekregen, doordat de antichrist met hen een verbond heeft gesloten (Dn 9:26-27). Met “de heilige stad” wordt Jeruzalem bedoeld.

Gedurende een periode van tweeënveertig maanden – dat is drieënhalf jaar, de tijd van de grote verdrukking – is Jeruzalem in handen van deze onheilige bondgenoten. Zij zullen de stad zozeer vertreden en ontheiligen, dat er in de (voorhof van de) voor de antichrist gebouwde tempel zelfs een gruwelijk afgodsbeeld van de Romeinse heerser zal staan.

Op 11:3. Ondanks de heidense overheersing en de druk van de antichrist zal God een krachtig getuigenis in Jeruzalem verwekken. Velen zullen uit Judéa, de landstreek rond Jeruzalem, naar de bergen zijn gevlucht (Mt 24:16), maar in de stad zelf zal er een overblijfsel van aanbidders zijn (Zf 3:12). Te midden daarvan zal God twee getuigen opwekken die Hij “Mijn getuigen” noemt. Dat het twee getuigen zijn, wil zeggen dat het betrouwbaar en aanvaardbaar getuigenis is (Dt 19:15; 2Ko 13:1). Velen zullen zich door hun getuigenis bekeren (Dn 12:10).

“Met zakken bekleed” zullen ze door de stad trekken. De zakken zijn een teken van rouw vanwege de treurige toestand waarin het volk zich bevindt (vgl. Jl 1:13; Jr 4:8). Tevens ondersteunt het de ernst van de boodschap, die een oproep tot bekering is. Ze zullen het volk dat de tempel binnengaat om het beeld van het beest te aanbidden, waarschuwen en wijzen op de spoedige komst van Christus. Je ziet ook bij Johannes de doper dat zijn kleding past bij de ernst van zijn prediking (Mt 3:4) en hoe hij ten slotte zijn prediking ook met de dood moet bekopen (Mt 14:5; 10).

De duur van hun prediking wordt in dagen aangegeven, mogelijk om duidelijk te maken en te benadrukken dat hun prediking elke dag wordt gehoord. Ook wordt ermee aangegeven hoe waardevol elke dag voor God is dat er een getuigenis van Hem op aarde wordt gegeven. Nog een gedachte daarbij is dat deze twaalfhonderdzestig dagen weer dezelfde periode van de grote verdrukking is. Twaalfhonderdzestig dagen is drieënhalf jaar. Omdat het getuigenis onder de grootst mogelijke verdrukking wordt gegeven, wordt er in dagen gerekend. God telt de dagen van Zijn beproefde en vervolgde getuigen. Omdat Hij Zijn twee getuigen macht heeft gegeven, kunnen de vijanden niets doen totdat God het hun toestaat.

Op 11:4. De getuigen worden vergeleken met “de twee olijfbomen en de twee kandelaars” (Zc 4:1-14). Als ‘de twee olijfbomen’ tonen zij de volle kracht van de Heilige Geest, van Wie de olie spreekt, en als ‘de twee kandelaars’ verspreiden zij Goddelijk licht als getuigenis in de duisternis die dan op aarde heerst. Zij staan “vóór de Heer van de aarde” (Ps 24:1), dat wil zeggen dat hun getuigenis de Heer betreft, Die op de aarde en op de zee staat en Die Zijn recht erop binnenkort zal laten gelden.

Op 11:5. Zolang zij moeten getuigen, zal niemand hen kunnen aantasten. Elke aanval zullen de aanvallers met de dood moeten bekopen. De getuigen beschikken namelijk over het vuur van God. Dat komt uit hun mond en doodt iedere tegenstander die hun schade wil toebrengen om hen uit te schakelen en hun de mond te snoeren zodat ze niet meer getuigen.

Deze handelwijze maakt wel duidelijk dat het een totaal andere tijd is dan die waarin wij nu leven. In plaats van onze tegenstanders te verteren die ons willen benadelen als wij getuigen van onze Heer, moeten wij hen zegenen. De Heer berispt Johannes en Jakobus als zij voorstellen om vuur van de hemel te laten neerdalen op een dorp van Samaritanen omdat Hij daar niet welkom is (Lk 9:52-56).

Op 11:6. De getuigen hebben nog meer macht. Zo vaak ze willen, kunnen ze de hemel sluiten, water in bloed veranderen en de aarde met allerlei plagen slaan. Als je iets van de geschiedenis van het Oude Testament kent, met name de geschiedenissen waarin Mozes en Elia een rol spelen, herken je hen in deze plagen. Deze uitingen van macht tref je namelijk aan bij deze twee grootste profeten van het Oude Testament. “De macht de hemel te sluiten” vind je bij Elia (1Kn 17:1) en de “macht over de wateren om die in bloed te veranderen en om de aarde te slaan met allerlei plagen” vind je bij Mozes (Ex 7:14-25; Exodus 8-10). Elia heeft getuigd tegenover Gods volk dat afvallig geworden was. Mozes heeft getuigd tegenover de vijand van Gods volk, Egypte.

Elia en Mozes worden vaker samen genoemd. Zo tref je ze beiden aan bij de Heer Jezus op de berg der verheerlijking, waar ze als het ware een voorsmaak van het vrederijk krijgen (Mt 17:3). Ook Maleachi, de laatste profeet van het Oude Testament, spreekt over Mozes en Elia als personen die in de laatste dagen nog eens zullen optreden (Ml 4:4-6; vgl. Mt 11:13-14; Mt 17:11-12; Lk 1:17). Het gaat daarbij niet zozeer om hun optreden in persoon, maar om een optreden waarin de kenmerken van hun dienst naar voren komen.

Op 11:7. Als de door God bepaalde tijd van hun getuigenis is afgelopen, worden ze gedood. Zo is het ook met de Heer Jezus gegaan, Die pas werd overgeleverd toen Zijn uur gekomen was en geen uur eerder. Ze worden gedood door het beest. Over het beest zul je in Openbaring 13 uitvoerig worden geïnformeerd.

Het lijkt misschien vreemd dat het beest oorlog gaat voeren met twee mannen. Maar er zijn wel meer voorbeelden dat een leger erop uit wordt gestuurd om een enkele man gevangen te nemen. Je ziet dat bijvoorbeeld bij Elia die enkele keren wordt belaagd door een klein leger (2Kn 1:1-15), bij Elisa in Dothan (2Kn 6:12-14)) en nog meer bij de Heer Jezus in Gethsémané (Mt 26:47). De getuigen hebben hun macht getoond en daaruit begrijpt het beest dat hij met zeer gevaarlijke personen te maken heeft.

Op 11:8. Als de twee getuigen zijn gedood, zal hun lijk “op de straat van de grote stad” liggen. Uit de toevoeging “waar ook hun Heer gekruisigd is”, blijkt duidelijk dat het om Jeruzalem gaat. Maar die naam wordt niet genoemd. De namen die wel worden genoemd, geven het geestelijke verval van de stad aan, waar de stad geestelijk is terechtgekomen. Ze is gelijk geworden aan Sodom en Egypte. Jeruzalem is ‘Sodom’ vanwege haar verdorvenheid en ‘Egypte’ vanwege haar verdrukken van Gods volk. Deze totale boosheid heeft zijn hoogtepunt getoond in de kruisiging van de Heer Jezus.

De twee getuigen worden gedood, nadat zij hun getuigenis hebben afgelegd, op dezelfde plaats waar hun Heer Zijn getuigenis heeft afgelegd en is gedood. Zij ondergaan Zijn lot en delen daarin.

Lees nog eens Openbaring 11:1-8.

Verwerking: Waarom laat God Zijn twee getuigen optreden?

Copyright information for DutKingComments