Revelation of John 14:9

Boodschappen van drie engelen

Op 14:7. Het eeuwig evangelie wordt niet binnensmonds gepreveld, maar “met luider stem” verkondigd. Het zal boven alle lawaai op aarde uit klinken. De inhoud van het eeuwig evangelie is eenvoudig: God vrezen, Hem heerlijkheid geven en Hem aanbidden. De noodzaak van dit evangelie is al even eenvoudig, namelijk dat het uur van Gods oordeel is gekomen. Bekering begint met het vrezen van God (Lk 23:40). God is de geduchte God Die elke zonde, ongehoorzaamheid en opstand zal straffen.

Zodra een mens inziet dat hij tegen God gezondigd heeft, wordt hij bang, want dan ontdekt hij dat God een toornende God is. Vervolgens zal de ziel die overtuigd is van zijn zonden, God heerlijkheid geven. Hij zal erkennen dat God rechtvaardig is als Hij hem tot de hel zou veroordelen en als Hij de wereld in zijn geheel zou bezoeken met rampen en plagen. Ieder mens die dat erkent, komt niet in het oordeel, maar gaat van de dood over in het leven (Jh 5:24). Ten slotte zal zo’n mens een aanbidder van God worden Die hem zo’n grote genade heeft geschonken.

God wordt hier als de Schepper voorgesteld. Als Schepper heeft Hij recht op de aanbidding van Zijn schepselen. Die aanbidding wordt in die tijd op aarde opgeëist door het beest. Maar God geeft Zijn rechten nooit prijs. Hij roept op tot eerbiediging ervan, maar dwingt ze (nog) niet af.

Op 14:8. Dan verschijnt er weer een andere engel. Het is “een tweede engel”. Dat wijst erop dat er een volgorde in de gebeurtenissen zit. Wat deze engel aankondigt, onderstreept de noodzaak om aan de oproep van de eerste engel gehoor te geven. Het uur van Gods oordeel wordt ingeluid met het oordeel over Babylon. Het is het “grote Babylon” omdat het zo groot over zichzelf denkt en ook omdat het grote invloed op de naties heeft. Maar God maakt er een einde aan. Het oordeel over Babylon wordt in Openbaring 17-18 uitvoerig beschreven.

In de woorden “gevallen, gevallen” hoor je de echo van de profetie van Jesaja (Js 21:9). De roep van de engel betekent een waarschuwing voor het oordeel dat gaat komen en waarvan het resultaat hier wordt meegedeeld. God oordeelt nooit zonder waarschuwing. Het moet mensen ervoor bewaren zich in de armen van “de moeder van de hoeren” (Op 17:5) te werpen, overweldigd door haar verlokkende godsdienstige schoonheid en luister.

De overweldigende rijkdom en wereldse charme hebben Babylon tot een begeerde partner voor alle naties gemaakt. Wereldleiders knopen graag contacten met het Vaticaan aan. Ze drinken graag een slok mee van de wijn van haar hoererij. Ze hebben gemeend er beter van te worden door met deze hoer aan te pappen. Het was een hoer die je niet hoefde te betalen, maar die zelf betaalde voor de hoererij die ze pleegde.

Maar ze zullen hun vrijages duur moeten betalen. Ze realiseren zich niet dat ze met het drinken van deze wijn de grimmigheid van God over zich halen (Op 16:19; Jr 51:7-8). Zoals ze hebben willen delen in haar weelde, zo zullen ze delen in haar val. Ieder die zich niet aan het grote Babylon onttrekt, zal van haar plagen ontvangen (Op 18:3-4).

Op 14:9. “Een andere, een derde engel” verschijnt. Hij verkondigt met luide stem een boodschap voor hen die zich aan het beest hebben verbonden door het te aanbidden en zijn merkteken op hun voorhoofd of hun hand te laten aanbrengen. Deze mensen ben je in Openbaring 13 tegengekomen (Op 13:12; 16). Hier krijgen mensen die dat nog niet hebben laten doen een laatste kans om zich te bekeren. De waarschuwing is, om zich niet van een merkteken te laten voorzien. Daarvoor zullen ze weerstand moeten bieden aan de grote druk van uitstoting uit het maatschappelijke leven.

Op 14:10. Wie ondanks deze laatste oproep blijft bij zijn keus voor het beest, kiest voor een onbeschrijflijke en eindeloze kwelling. Er zal geen enkele verzachting van Gods toorn zijn voor hen die verknocht zijn aan het beest. De pijniging zal gebeuren voor het aangezicht “van [de] heilige engelen en het Lam” (vgl. Lk 16:23-26), want zij zijn op afschuwelijke wijze getart door deze bedenkers en uitvoerders van de grootste goddeloosheden. Dit zal geen gevoelens van leedvermaak bewerken bij de heilige engelen en het Lam.

Ieder die in opstand tegen de hemel heeft geleefd, zal naast de lichamelijke pijniging “met vuur en zwavel” nog door iets anders worden gepijnigd. Terwijl hij die helse pijnen lijdt, zal voortdurend de wroeging aan hem vreten dat hij had kunnen zijn in de sfeer van de heilige engelen en in de tegenwoordigheid van het Lam.

Op 14:11. Aan de onzegbare lichamelijke en geestelijke kwelling wordt nog een kwelling toegevoegd, waarvan de zwaarte niet in woorden is uit te drukken. Deze kwelling is dat er aan de pijniging nooit een einde zal komen. Ook het ontbreken van enig moment van rust, een adempauze in die kwelling, is een niet te omschrijven verzwaring van deze afgrijselijke en onveranderlijke toestand. Naast de diepe ernst die dit vers bevat, is het ook een eenvoudig en afdoend bewijs dat de alverzoening een grove leugen is.

Op 14:12. De indrukwekkende voorgaande waarschuwingen aan het adres van de ongelovigen zijn voor de heiligen een aansporing om te volharden. Het zal hen erbij bepalen dat je beter tijdelijk gepijnigd kunt worden door het beest dan eeuwig gepijnigd te worden met het beest. In plaats van mee te doen met de algemene aanbidding van het beest leven zij in gehoorzaamheid aan “de geboden van God”. Ook bewaren zij “het geloof in Jezus”, ofwel het vertrouwen in Hem Die eens op aarde de Verworpene was. Het gezag van het Woord van God en de liefde voor de Zoon bepalen hun leven te midden van door de satan beheerste omstandigheden.

Er wordt gesproken over ‘Jezus’ en niet over de ‘Heer Jezus’ of ‘Jezus Christus’. ‘Jezus’ is de naam die herinnert aan het leven van de Heer in vernedering op aarde. Deze heiligen putten kracht uit het voorbeeld van Zijn leven op aarde. Hij heeft geleden onder de voorgangers van zowel het politieke als het godsdienstige beest. De vertegenwoordiger van het Romeinse rijk herken je in Pilatus en die van het afvallige Jodendom in Herodes (Lk 23:12). Door op Jezus te zien zullen ze met volharding door de grootste beproeving heen kunnen gaan en niet bezwijken (Hb 12:1-3; Mt 24:13).

Op 14:13. God gebiedt Johannes op te schrijven dat de heiligen die hun leven hebben verloren door de moordzucht van het beest, niets zullen verliezen van het geluk dat hun is toegezegd. De aarde vond dat zij niets anders dan de dood verdienden. De hemel daarentegen noemt hen gelukkig.

Zij zijn “in [de] Heer” gestorven. Ze hebben Hem, Die op aarde verworpen was, als hun Heer erkend en gediend. Daarmee hebben ze Hem de plaats gegeven die God Hem al heeft gegeven bij Zijn terugkeer naar de hemel na het volbrengen van het verlossingswerk (Hd 2:36; Fp 2:11). Hun eerbetoon aan Hem dat zij met de dood hebben moeten bekopen, beloont God door hun een plaats bij Hem te geven. De woorden “van nu aan” maken duidelijk dat het gaat om gelovigen die tijdens de grote verdrukking vanwege hun getuigenis zijn gedood.

Met een nadrukkelijk “ja” bevestigt de Geest wat Johannes moet opschrijven over het geluk van de doden in de Heer. De stem uit de hemel is de stem van de Geest, Die ook God is. De Geest woont dan niet meer op aarde, want met de opname van de gemeente heeft ook de Geest de aarde verlaten. Waar de gemeente is, woont ook de Geest (Jh 14:15; 1Ko 3:16; 2Th 2:7b). De situatie zal dan weer zijn, zoals die was voordat de gemeente op aarde was. Toen woonde de Geest niet op aarde, maar Hij werkte er wel.

Na Zijn bevestiging wijst de Geest op de gevolgen van hun sterven: “zij rusten”. Na alle rumoer en vervolging waarin zij zich op aarde bevonden, ervaren zij nu een weldadige rust. Wat een contrast met de eindeloze rusteloosheid van hen die in de eeuwige pijn zijn (Op 14:11)! Nog even, en dan zullen de gedode heiligen ook nog loon krijgen voor hun werken.

Hun werken van geloof zijn niet achtergebleven op aarde, maar “volgen hen”. De werken van allen die na de opname van de gelovigen bij de komst van de Heer in de lucht (1Th 4:14-18) gedood zijn, zullen door God in gedachtenis worden gebracht. Niets wordt vergeten (vgl. Hb 6:10). Zij zullen het loon uit handen van de Heer Jezus ontvangen. Het bestaat uit het met Hem mogen meeregeren in het vrederijk. Terecht klinkt het: “Gelukkig de doden die in [de] Heer sterven, van nu aan.” Of niet soms?

Lees nog eens Openbaring 14:7-13.

Verwerking: Welke personen of groepen van personen worden hier aangesproken?

Copyright information for DutKingComments