Revelation of John 19:7

De bruiloft van het Lam

Op 19:1. Het eerste woord, “hierna”, luidt een nieuw gedeelte in, dat wel direct op het voorgaande aansluit. Als het oordeel over Babylon volledig is voltrokken, komt er een enorme reactie in de hemel. Allen die in de hemel zijn, zonder onderscheid, vormen een geweldig koor en geven als uit één mond uiting aan hun grote vreugde over God en Zijn oordeel over Babylon. Het eerste woord dat Johannes hoort, is “halleluja!” Voor het eerst in dit boek en in het hele Nieuwe Testament hoor je dit woord klinken. Er wordt spaarzaam gebruik van gemaakt.

Het woord betekent ‘prijs Jahweh’. Het is een oproep om God te aanbidden. Aanbidding heeft altijd een aanleiding. Als je iets leert kennen van Wie God is, van Zijn werken en van Zijn wegen en je komt daarvan onder de indruk, het raakt je hart, dan kom je tot aanbidding. Zo vergaat het bijvoorbeeld Abraham, als God hem vertelt wat Hij van plan is met hem en Sara te gaan doen (Gn 17:17). Aanbidding is niet het krijgen van verheven gevoelens door muziek met extatische uitingen.

Het woord komt in de Op 19:1-6 vier keer voor en verder niet meer. In het Oude Testament komt het woord vaker voor en wel vooral in het bijbelboek Psalmen. Daar wordt het steeds op aarde uitgesproken, terwijl het hier in de hemel wordt gezegd. De eerste keer kom je het tegen in Psalm 104 (Ps 104:35). Psalm 104 spreekt profetisch over het duizendjarig rijk. Hier in Openbaring 19 is de tijd gekomen dat het vrederijk wordt opgericht en krijgt het ‘halleluja’ zichtbaar inhoud.

God wordt geprezen en bezongen als Degene van Wie “de behoudenis” is. Het gaat hier om het aanbreken van de uiteindelijke en volledige behoudenis van alles wat Hij Zich heeft voorgenomen te behouden (1Pt 1:5). In die behoudenis worden Zijn “heerlijkheid” en Zijn “macht” zichtbaar. Deze behoudenis heeft Hij bewerkt met de macht die Hem eigen is.

Op 19:2. Er is geen enkele twijfel aan dat Zijn oordelen ”waarachtig” en ”rechtvaardig” zijn. Dit geldt voor alle oordelen, maar deze kenmerken worden hier specifiek bezongen met het oog op het oordeel over “de grote hoer”. Het woord ‘hoer’ legt nog eens de nadruk op haar ontrouw die groot en diep was. Zijn waarachtigheid en rechtvaardigheid blijken duidelijk in het oordeel over haar, die zo algemeen en specifiek afschuwelijk heeft gezondigd.

Ze heeft “de aarde” als geheel, alle mensen daarop, “verdorven met haar hoererij” en ze heeft speciaal Gods “slaven” tot mikpunt van haar boosaardigheid gemaakt. Op alle terreinen is ze het oordeel waard. Met het oordeel vanwege haar mishandeling van Gods slaven beantwoordt God de smeekbede van de martelaars in Openbaring 6, die Hem vragen hun bloed te wreken (Op 6:10). De dag van de wraak van God is gekomen (Js 61:2).

Op 19:3. Voor de tweede keer wordt God geprezen, dit keer omdat het oordeel “tot in alle eeuwigheid” blijft en er nooit weer een herhaling van het optreden van de grote hoer zal zijn. “Haar rook” is de rook van de grote hoer. Het opstijgen van de rook spreekt ervan dat dit oordeel een blijvende herinnering vormt (vgl. Js 34:8-10). Tot God opstijgende rook spreekt van de genoegdoening die Gods liefde en heiligheid in het oordeel vinden. Dat zie je in de offers die van Christus spreken. Met betrekking tot het oordeel over de goddelozen beantwoordt alleen eeuwige straf aan Gods heiligheid.

Op 19:4. De oudsten en de levende wezens worden hier voor de laatste keer genoemd. In Openbaring 4 zijn ze voor de eerste keer genoemd (Op 4:4; 6). Ze vallen neer voor God om Hem als Rechter te aanbidden. Zo zijn de oudsten eerder voor Hem neergevallen als Schepper (Op 4:10-11) en als Redder (Op 5:14b). Het oordeel over Babylon is de aanleiding om zich in een “amen, halleluja” te uiten (Ps 106:48). Het ‘amen’ is een bekrachtiging van de oordelen, een onderstreping ervan. Het ‘halleluja’ vestigt de aandacht opnieuw op God als Degene Die het waard is om geprezen te worden.

Op 19:5. Nu gaat er “van de troon … een stem uit”. Van de troon zijn steeds alle oordelen uitgegaan. Met het oordeel over de grote hoer is er een punt bereikt dat de troon kan oproepen tot het prijzen van God. Alles wat God doet, zal tot lof en prijs van Zijn Naam zijn. In alles wat Hij zegt en doet, komen Zijn heerlijke eigenschappen tot uiting. En alles wat van God gezien wordt, geeft allen die bij Hem horen aanleiding om Hem te prijzen. Dat geldt ook voor Zijn oordelen. Zijn oordelen bewijzen Zijn gerechtigheid, een van Zijn vele indrukwekkende eigenschappen.

De troon, het symbool van Gods regering, roept “al Zijn slaven” op om Hem te prijzen. Het is een oproep aan allen die Hem trouw hebben gediend op aarde, ongeacht of ze daarin ‘klein of groot’ zijn geweest. Zij hebben uit vrees voor God Hem gediend. Deze vrees is niet bangheid voor God, maar eerbied.

Op 19:6. Voor de derde keer hoort Johannes een stem. Het is een stem die hem aan drie dingen doet denken: “een grote menigte en … vele wateren en … zware donderslagen”. Het is niet een ongeorganiseerde mengeling van geluiden, zoals een drukke markt met schreeuwende mensen en toeterende auto’s. Er is harmonie in ‘de grote menigte’. De ‘vele wateren’ geven indrukwekkende en onweerstaanbare kracht aan. De ‘zware donderslagen’ zijn de alles overstemmende boden die de aanvaarding door God van Zijn koningschap begeleiden.

De grote menigte omvat hier alle hemelbewoners, uitgezonderd de gemeente die in het volgende vers wordt genoemd. Voor de laatste keer klinkt het “halleluja” en nu in verbinding met het aanvaarden door God van Zijn koningschap. Hij is begonnen met regeren, een regering die Hij uitoefent door Zijn Zoon.

Op 19:7. Het machtige koor van stemmen met een meervoudig geluid roept zichzelf toe blij te zijn en zich te verheugen en God heerlijkheid te geven. De reden daarvoor is dat “de bruiloft van het Lam is gekomen”. Dit heugelijke feit staat nu op Gods programma. Nu de valse bruid, de grote hoer, is geoordeeld, is de tijd gekomen voor de bruiloft van Zijn Zoon.

Nog voordat het vrederijk openlijk aanbreekt, moet nu eerst de bruiloft plaatsvinden. Dan kan de bruid aan de zijde van de Bruidegom Hem in de openbaarheid volgen om met Hem te regeren. Dat is namelijk Gods bedoeling. Opmerkelijk is wel dat het Zijn bruiloft is. In elke bruiloft op aarde gaat de aandacht toch vooral uit naar de bruid. Hier is dat anders. Alle aandacht gaat uit naar Hem.

De bruid wordt hier “Zijn vrouw” genoemd. Toch blijft zij ook tot in alle eeuwigheid de bruid (Op 21:2). Ze is vrouw en bruid (Op 21:9). Dat ze eeuwig bruid is, wil zeggen dat ze eeuwig de heerlijkheid als bruid voor het hart van de Heer Jezus zal behouden. Ze zal ook nooit haar bruiloftskleed afleggen. Daarin heeft ze zich getooid en “gereedgemaakt” om Zijn vrouw te zijn. Waaruit haar kleed bestaat, beschrijft het volgende vers.

Op 19:8. Het kleed bestaat uit “de gerechtigheden [dat zijn de rechtvaardige daden] van de heiligen”. Er is niets aan dat kleed wat onrechtvaardig is. Maar, zou je kunnen zeggen, de heiligen hebben toch ook onrechtvaardige daden gedaan en niet alleen rechtvaardige? Met het oog daarop is nu juist de rechterstoel van Christus zo belangrijk (2Ko 5:10; Rm 14:10b). Zodra de gemeente is opgenomen, wordt jouw leven, en wordt het leven van iedere gelovige, in al zijn bijzonderheden in Gods licht beoordeeld. Je verschijnt daar in een verheerlijkt lichaam. Het kan daarom niets met eeuwig oordeel te maken hebben. De Rechter is niemand anders dan je Redder, Die voor jou Zijn leven gaf. Hoe zou je dan nog verloren kunnen gaan?

De openbaring voor de rechterstoel heeft tot doel jou Gods beoordeling van jouw leven te laten zien. Je zult dan kennen zoals je gekend bent (1Ko 13:12) en volledig met Zijn beoordeling instemmen. Je moet eerst weten hoe je door de Heer beoordeeld bent om over anderen te kunnen oordelen of regeren. Alles wat je in het lichaam hebt gedaan, zal openbaar worden, zelfs alle overleggingen van je hart (1Ko 4:5). Je zult Hem daardoor alleen maar meer lief krijgen (vgl. Lk 7:47).

Misschien zul je in het kleed gerechtigheden zien, waarvan jij niet gedacht hebt dat ze het waren. Omgekeerd zullen er misschien dingen ontbreken, waarvan jij hebt gedacht dat het toch wel een belangrijke bijdrage aan het kleed was. De vraag voor jou en mij nu is: In hoeverre dragen wij aan de schoonheid van dat kleed bij? Zijn er soms daden die door het vuur zullen vergaan (1Ko 3:15), zodat er niets voor het kleed overblijft?

Als we spreken over onze rechtvaardige daden, is dat de kant van onze verantwoordelijkheid. Wij dragen door onze daden wel of niet bij aan het kleed. Maar er is ook de andere kant en dat is de kant van Gods genade die in ons gewerkt heeft om goede daden te verrichten. In een lied staat: ‘En wat wij ook voor goeds bewerkten, het werd door Uw genade volbracht.’ Dat geeft goed weer wat hier staat, dat het kleed haar is “gegeven”. Dat bepaalt je erbij dat alles wat je hebt bijgedragen aan dat kleed, uiteindelijk toch het werk van Gods genade is.

Als de bruid op het toneel verschijnt, zal haar schittering groot zijn. Wat ze draagt, is haar gegeven door God. Wat ze vertoont, zijn de zuiverheid en reinheid van God Zelf (vgl. Ez 16:14). “Fijn linnen” is een kostbaar weefsel, kostbaarder dan het linnen waarmee de engelen zijn bekleed (Op 15:6). Let op het contrast met het kleed van de grote hoer (Op 17:4; Op 18:16).

Lees nog eens Openbaring 19:1-8.

Verwerking: Op welke wijze draag jij bij aan het bruiloftskleed?

Copyright information for DutKingComments